Fragment
Op woensdag 5 september 1973 had ik, als inspecteur van de Directie Jeugdbescherming, de gelegenheid in het Rijksopvoedingsgesticht te Brugge het verloop van een kleine opstand, waarbij vijf meisjes betrokken waren, als ooggetuige te volgen. Een van de minderjarigen, Diana V., moest tegen haar wil in naar de isoleercel worden overgebracht. In mijn rapport beschrijf ik dit als volgt: ’Alle andere meisjes van de sectie moeten naar hun kamer, Ondertussen wordt het mannelijk personeel, dit zijn het administratief en het onderhoudspersoneel, opgetrommeld. Deze laatsten verstoppen zich achter een hoek, dichtbij de plaats waar Diana zich bevindt. Een opvoedster gaat naar het meisje en vraagt of ze mee wil gaan naar de afzondering. Met de mannen is vooraf afgesproken dat als de minderjarige agressief reageert, de opvoedster een teken zal geven en dan springen de anderen zo vlug mogelijk toe. De mannen grijpen het meisje bij de handen en wringen die achter haar rug. Daar Diana probeert te bijten en erg agressief stampt, neemt men haar bij de haren en sleurt haar verder de gang in. Het hoeft niet gezegd dat hierbij geweldig geschreeuwd wordt, wat in deze gebouwen een bijzonder effect heeft. De minderjarige scheurt de pull van een onderhoudswerkman, die daarop zijn bovenkleren afdoet om beter te kunnen handelen. Ook de bovenkleren van Diana zijn ondertussen afgescheurd. Op deze wijze sleurt men het meisje verder de gang in tot aan de isoleercel. Eenmaal in de cel moet de deur dichtgemaakt worden. Dit gaat moeilijk. Eerst werpt men Diana op de grond, maar zij springt onmiddellijk recht en weet zich nog tussen de deur te wringen. Dan wordt een deken genomen die om het hoofd van het meisje wordt geslagen. Dan draait men haar wat rond en werpt haar tegen de achterste muur van de cel. Dan lukt het de deur dicht te doen. De meest actieve persoon tijdens deze overbrenging was een jonge, atletische gebouwde onderhoudswerkman, die trots was op zijn prestatie. Dergelijke overbrengingen van meisjes naar de isoleercellen zijn min of meer frequent’.
13 april 2015. Rapportage van Sofie Van Lommel, een journaliste die een aantal dagen rondliep in dezelfde inrichting. Deze instelling is ondertussen verhuisd naar Beernem in West-Vlaanderen en draagt de naam ’Gemeenschapsinstelling De Zande’: ’Bij aankomst geven de jongeren al hun persoonlijke bezittingen af en gaan ze rechtstreeks de isolatiecel in. Die ziet er uit zoals u denkt dat een isolatiecel eruitziet: een dunne matras op een bed, een wc-pot in inox zonder bril, een plastic lavabo met afgeronde hoeken, een bolcamera aan het plafond die constant waakt.
’De isolatiecel’, zegt de directeur, ’wordt gebruikt omdat we niet weten in welke toestand iemand binnen komt. In tegenstelling tot andere opvangcentra zijn gemeenschapsinstellingen verplicht om elke jongere op te nemen die de jeugdrechter hen toewijst. Dus ook de jongeren die elders geweigerd worden. Zijn ze onder invloed, of agressief? Dat weten we niet. De opnameprocedure zien we als een cooldown, die meestal een half uurtje duurt’.
In de isolatiecel moeten meisjes zich helemaal uitkleden, ze krijgen een onderbroek en een slaapkleed. De instelling voorziet kleding: een T-shirt, ondergoed, sokken, een trainingsbroek, een trui. Die moeten ze de eerste weken in de onthaalleefgroep dragen, een regel die onder andere door de Kinderrechtencommissaris in vraag wordt gesteld’.
In een rapport uit 2015 van Child Focus lezen we over dezelfde inrichting: ’Een vaak gehoord pijnpunt van Beernem voor tienerpooier-slachtoffers is echter dat het regime volledig geschoeid is op het omgaan met jongeren die als misdaad omschreven feiten hebben gepleegd. Bij aankomst wordt elke jongere, ongeacht de reden van het verblijf, een periode in isolatie geplaatst. ’s Nachts gaan de kamerdeuren op slot, jongeren mogen niet vrij rondlopen en er gelden vele en strenge regels. Het verblijf draait eerder om beveiliging dan om begeleiding. Het zorgtraject start momenteel in het beste geval pas na het verblijf in de gemeenschapsinstelling, terwijl die tieners in de eerste dagen en weken net de meest intensieve zorg nodig hebben. Enkel zo kan hen getoond worden dat hun vertrouwen in die tienerpooiers vals is en dat de hulpverlening het goed met hen voorheeft. De afgelopen maanden leek dit omwille van interne herstructureringen in De Zande volledig stroef te lopen. Zo werd melding gemaakt van een tienerpooier-slachtoffer dat op vier maanden tijd maar één keer een psychiater te zien kreeg en twee maanden diende te wachten op deelname aan de activiteiten van de leefgroep. Daarnaast komen deze slachtoffers daar in een enorme mengelmoes van tieners met zowel MOF als VOS- statuten terecht. Omwille van de lange wachtlijst raken vaak enkel die jongeren binnen die de zwaarste feiten hebben gepleegd. Dit vergroot het risico dat deze heel beïnvloedbare en kwetsbare slachtoffers aan nieuwe gevaren worden blootgesteld’.
×