Fragment
Ake voelde zich heerlijk op zijn gemak. Pas na een tijdje drong het gezang tot hem door. Hij was hier niet alleen! Maar tegelijkertijd klonken de stemmen helemaal niet bedreigend. Ake bewoog zich niet en deed alleen zijn ogen wijd open en keek spiedend in het rond. Waar kwam het geluid precies vandaan? Het leek van rechts te komen en langzaam keek hij rond. Eerst zag hij niets, maar pas na een tijdje zag hij een wonderlijk tafereel. Slechts vier – vijf pas rechts van hem stond een plant, ook in de late namiddagzon. Tenminste, het leek op een plant. Het was een plant van nog geen voet hoog. Uit de grond waren blauwgroenige, enigszins geschubde stengels gegroeid, ongeveer zo dik als twee duimen. Dat was allemaal niet zo vreemd, maar aan de uiteinden van die stengels zaten kleine hoofden die leken op mensenhoofden. Er waren aan deze ‘plant’ twee van die stengels met daarop twee meisjeshoofden. Hij zag duidelijk de kleine lippen bewegen gelijktijdig met het hoge, heldere geluid.
Ake keek gefascineerd naar deze twee wezens en wachtte geduldig tot ze uitgezongen waren. Toen ze klaar waren, zuchtte hij diep en zei:
‘Dat was prachtig,’
De twee hoofdjes keken verschrikt in zijn richting en wendden zich toen meteen af. Ake keek nu tegen de achterkant van de twee hoofdjes aan. De lange haren (meer blauw dan groen, merkte hij op) hingen nu over de stengels heen. Als hij niet zeker wist dat het menselijke hoofdjes waren, had hij deze twee bijzondere wezens nooit herkend. Van deze kant zagen ze er uit als min of meer ‘gewone’ planten.
‘Wees maar niet bang. Ik vond jullie lied erg mooi. Wat zijn jullie voor eh, wezens, als ik vragen mag?’
Hij had eigenlijk ‘planten’ willen zeggen, maar dat vond hij ook zo raar.
De stengels met de hoofdjes erop bewogen heftig, Ake hoorde een paniekerig gefluister tussen de twee en toen draaide eerst het ene, dan het andere hoofdje zich om en keek hem aan.
×