Samenvatting
Na zijn veelgeprezen boek Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme richt Rüdiger Safranski zich nu op de andere grote geestelijke stroming rond 1800: de Romantiek. Hij beschrijft het tijdperk van Schlegel, Tieck, Novalis, Fichte, Schelling, Eichendorff en E.T.A. Hoffmann. Een tijdperk van losgeslagen genieën die vol verlangen en met de nodige ironie op weg gaan naar het grenzeloze en het geheimzinnige. De Romantiek was een voortzetting van de religie met esthetische middelen. Of, zoals Novalis het verwoordde: zij was de poging "aan het banale een verheven betekenis, aan het gewone een geheimzinnig aanzien, aan het bekende de waardigheid van het onbekende, aan het eindige een schijn van oneindigheid te geven". Aan het tijdperk van de Romantiek kwam onvermijdelijk een einde. Maar het romantische leeft voort: als geesteshouding in de poëzie, in de muziek, in de fi losofi e, in het alledaagse leven en niet in de laatste plaats ook in de politiek. Dat is het tweede verhaal dat Safranski vertelt over de ontwikkeling an het romantische tot op de dag van vandaag. Hij gaat ia Heine, Wagner, Nietzsche en Mann in op de onrust van de jaren twintig, en gaat ook het misbruik van romantische motieven door het nationaalsocialisme niet uit de weg. Safranski eindigt bij de romantische kant van de beweging van "68 met de vraag: hoeveel romantiek verdraagt de politiek