Samenvatting
Ridders spreken nog steeds tot de verbeelding. Bij het woord denkt men al gauw aan geharnaste krijgers te paard, die er dapper op uit trokken om het onrecht in de wereld aan te pakken. De realiteit is vaak een stuk minder romantisch, al werd in de middeleeuwen het ridder-ideaal in vele teksten verheerlijkt en zijn er talloze platen overgeleverd waarop de chevalier en zijn heldendaden staan afgebeeld. De Manessische Liederhandschrift (veertiende eeuw) is daar een beroemd voorbeeld van. In Ridders in de middeleeuwen wordt deze tekst dan ook uitvoerig voorgesteld. Hier en in andere hoofdstukken blijkt dat vrouwen, ofschoon niet in harnas te paard, een niet onbelangrijke rol speelden in deze door mannen gedomineerde wereld. Daarnaast is er ook aandacht voor de rauwe werkelijkheid. Deze zag er aanzienlijk bloediger uit dan menig minstreel bezong. De hoofdstukken over de slagen bij Poitiers (751) en Hastings (1066) laten dat duidelijk zien. Die laatste wordt onder meer aan de hand van het tapijt van Bayeux verteld. In de aanloop naar en tijdens de eerste kruistocht (eind elfde eeuw) komen ideaal en realiteit flink met elkaar in botsing: door de (ridderlijke) deelnemers werd veel bloed vergoten. De geestelijke ridderorden, zoals bijvoorbeeld de Johannieters of de Tempeliers, die zich inzetten voor bescherming en verzorging van de pelgrims in het Heilige Land, gebruikten geweld als zij bedreigd werden. Ook aan de literatuur over ridders is een aantal hoofdstukken gewijd. De legendarische koning Arthur komt aan bod, over wie veel is geschreven maar over wie we bar weinig weten. Karel ende Elegast en Parceval worden besproken, maar ook de minder bekende – naamloze – ridder van de Hollandse sprookspreker Willem van Hildegaersberch (ca. 1350 – na 1408), in diens gedicht Vanden goede ridder. Een hoofdstuk over ‘ridders in het herfsttij’, een verwijzing naar Huizinga’s beroemde studie, sluit het boek af.