Fragment
Hoofdstuk 1
Haastige files, onrustige motoren, ‘s ochtends toeterend naar west, ‘s avonds toeterend naar oost. Niemandsland sluimert halverwege ernaast. Revendaele, aan de ring lig je gekluisterd, maar een geluidswal onttrekt je aan het zicht. Niets duidt op je bestaan, geen afslag, geen venster of bord. Alleen je goudkleurige haantje – decennia lang de wind trotserend – kijkt aangeslagen over de schutting naar het geraas.
Revendaele, vergeten annalen. Je naam geschonken aan een verdwenen landhuis, de herinnering gewist. Eén Reef? Twee Reven? De levenden weten niet wat het is. Laatst hoorden we een heuglijk feit: appelbomen schijnen in je aarde gewroet te hebben.
Levend groen, vandaag is het niet meer in je gelederen te vinden. Een grasveldje, achtertuinen, niet noemenswaardig. Tussen verzakte stoeptegels gedijt onkruid, hier en daar een bloempje. Enkel de lange schaduwen van populieren, geplant langs de westzijde, wagen het zich in het licht van de ondergaande zon uit te strekken over je domein. Blinde vingers tasten af, zonder aan te raken.
Laat ons gaan, de hoogte in, de geluidswal over, tot boven je daken. Wat is het dat je ons laat zien? Nauwe straten, een degelijk grondplan, je huizen zijn gelijk aan elkaar. Een volkswijk, gebouwd anno 1947. De mode van toen dicteerde dat je bruine bakstenen draagt onder rode pannen. Als eerste telg van een architectonische revolte kom je er bekaaid van af, maar die sobere jas is tevens je schoonheid. De oplettende kijker heeft het al gezien: variatie is te vinden in subtiele details. Geen erker is bij nadere beschouwing gelijk aan elkaar, sporadisch duikt een dakkapel op, een siersteen op de hoek van twee straten. Revendaele, wars van pronkzucht. Je hebt het temperament van arbeiders, arbeiders die je lang geleden bevolkten.
Om te weten wie vandaag in je wonen moeten we dalen, naar dat verlichte raam bijvoorbeeld; familie Oudestempel, schuin boven buurvrouw Suikerleen.
×