Samenvatting
Steeds minder burgers lijken overtuigd te zijn van de rechtvaardigheid van de overheid. Dat laten ze ook duidelijk merken, of het nu gaat om de toeslagenaffaire, de aanpak van klimaatverandering of de afhandeling van de aardbevingsschade in Groningen. Gevoelens van (on)rechtvaardigheid kunnen de aanzet geven voor verbeteringen en oplossingen, maar kunnen ook zuurstof geven aan verregaand wantrouwen en diepe onvrede. Wat verstaan burgers dan precies onder rechtvaardigheid? Wat de één rechtvaardig vindt, is dat voor de ander niet. En hoe kunnen bestuurders en ambtenaren dan beter omgaan met dit complexe en subjectieve begrip? In deze bundel bespreken auteurs vanuit verschillende invalshoeken en expertises hoe de overheid nu omgaat met het begrip rechtvaardigheid en hoe dat ook anders zou kunnen. De auteurs gaan in op conceptuele vragen omtrent rechtvaardigheid en op concrete beleidsvraagstukken. Duidelijk wordt dat wanneer de overheid het vertrouwen van burgers wil behouden of terugwinnen, zij de komende jaren meer aandacht zal moeten besteden aan rechtvaardigheidsvraagstukken in beleid en uitvoering. De uitdagingen en transities die Nederland in komende jaren wachten, zijn talrijk en onderling verbonden. Om die succesvol het hoofd te bieden, zou rechtvaardigheid weleens de belangrijkste voorwaarde kunnen zijn. Met bijdragen van: Beatrice de Graaf, Marjan Slob, René Cuperus, Ahmed Aboutaleb, Tim Meijers, Edwin Buitelaar, Yrla van de Ven, Joep Schoenmakers en Vinzenz Ziesemer, Jan-Willem van Prooijen, Paul Frijters, Roeland Spruyt en Alberto Alemanno.