Samenvatting
Psychologie en pedagogiek van het jonge kind biedt een perspectief op wat opvoeding en onderwijs voor kinderen van nul tot ongeveer tien jaar zou moeten inhouden. Wat houdt de groei 'van binnen naar buiten' in, hoe verhouden zich meedoen en stimuleren respectievelijk onderwijzen en leren? Kortom: hoe verloopt het verband tussen 'laten groeien' en 'leiden'? De baby-, dreumes-, peuter- en kleuterfasen en de eerste schooljaren worden zowel vanuit de praktijk als theoretisch behandeld. In de praktisch getinte hoofdstukken gaat het, geïllustreerd aan vele casussen, over fase typerende gedragskenmerken en hoe je je daar pedagogisch toe moet verhouden. In de theoretische hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de rol van de cultuur en hoe de school kan bijdragen aan de vorming van (cultuur)kritische volwassenheid. Tevens wordt de systeemtheorie voor de kleine kind-periode beschreven en de betekenis van de eerste symptomen van zelfreflectie tijdens de kleuterjaren. Daarbij wordt duidelijk hoe de kanteling van kleuter naar schoolkind zich voltrekt, en waarin de opvoeding daarná verschilt van die van daarvóór. Ook komt aan de orde hoe zich al vroeg de drievoudige relatie ontwikkelt tussen kind, het andere en de ander. Een nog zelden besproken ontwikkeling, die vooruitwijst naar de latere leerling-leerstof-docentrelatie in het onderwijs. Als schoolkinderen rond hun negende jaar rekenen, schrijven en lezen op 'aanvankelijk' niveau beheersen, zijn ze klaar voor de eigenlijke algemene vorming. Het boek eindigt hier. Het heeft dan één van de boeiendste perioden van de persoonlijkheidsontwikkeling behandeld. Het boek is geschreven voor hbo-studenten (Pabo, SPW, SPH, pedagogiek) die binnen hun opleiding te maken krijgen met leer- en ontwikkelingspsychologie, pedagogiek en/of onderwijskunde. Ook ouders kunnen er hun voordeel mee doen: de praktische hoofdstukken zijn herkenbaar, de theoretische zijn helder en inzicht verrijkend.