€ 24,00

ePUB ebook

niet beschikbaar

PDF ebook

niet beschikbaar

Probe

deel 1 in de Probe-serie

Pierre Henry Vermont • Boek • paperback

  • Samenvatting
    "Er is geen enkel bewijs dat ze bestaan, en dat moet altijd zo blijven"
    UK nabij Zuid Schotland, 2028. Vier jongeren raken in de eerste klas van het lyceum bevriend. Ze hebben verschillende hobby's, zoals robots, computers en sterrenkunde. Dan doen ze een bijzondere uitvinding: ze kunnen dingen elektronisch onzichtbaar maken. Maar na een tijdje vinden ze iets wat ze niet zochten. En het is extreem gevaarlijk.
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 148mm x 210mm
    Aantal pagina's : 248
    Uitgeverij : Vermont
    ISBN : 9789463458948
    Datum publicatie : 12-2019
  • Inhoudsopgave

    1. Poolster
    2. Lab
    3. Telge
    4. Tecuino
    5. Boog
    6. Drones
    7. Bezoek
    8. Geminiden
    9. Pluto
    10. Havenshade
    11. Elf sloten
    12. Chiroptera
    13. Schemerland
    14. Toegang
    15. Dezen
    16. Macht
    17. Gale
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 24,00

niet beschikbaar

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

Thomas en Senne liepen rustig door terwijl Thomas met zijn lamp in de verte scheen.
“Ik zie iets vliegen boven ons hoofd. Wat is dat?”
“Had ik al gezien”, zei Senne. “Ik weet niet wat het zijn. Ze vliegen snel heen en weer. Heel snel.”
Hij bedacht nu dat hij Tsjiro wel had kunnen meenemen. Mis-schien waren het toch vleermuizen. Maar toen ze dichterbij kwamen, waren ze weg. In elk geval werd er niet meer heen en weer gevlogen, wat het ook was.
“Het zijn vleermuizen”, zei Paul.
“Hoe weet jij dat? Heb je ze goed gezien?”
“Ik zag het aan de manier waarop ze vliegen. Maar jij had het ook kunnen weten, Senne. Heb je Tsjiro niet meegenomen?”
“Niet aan gedacht”, zei Senne. “Ben ik even blij dat die Tjalmo weg is. Anders had hij hier nog een hele tijd gezeten.”
“Ja”, zei Paul. “Maar misschien was dat wel beter geweest. Zo te zien aan de manier waarop ze net heen en weer vlogen, zouden het Noctules kunnen zijn.”
Paul wist het niet zeker. Het zouden ook andere vleermuizen kunnen zijn. Maar misschien had hij het toch wel goed, zelfs al kon hij het nog niet zeker weten. Senne schrok. Niet heel erg, maar hij dacht aan het gesprek dat Svea met Alma had gehad. Hij had daar iets van opgevangen. Wat zei ze ook weer precies? O ja, ‘duivels van de zwarte dood’.
“Kun jij dat dan zien, Paul?”
“Ik weet het niet zeker. Zolang we er niet een gevangen hebben, blijft het gokken.”
“Maar als het wel zo is, zijn die dan gevaarlijk?”
Paul dacht even na hoe hij het zou zeggen.
“Ja, dat kan gevaarlijk zijn, ja.”
Hij zei het nogal laconiek. Alsof het om een nieuw plantje ging dat hij gevonden had, of een nieuwe paddenstoel met een hoedje dat hij nog niet eerder had gezien.
“Leuke informatie, Paul”, zei Marion. “En die vliegen nu boven ons hoofd. Had je ons niet eerder kunnen waarschuwen?”
“Hoor eens, het was Sennes idee om hier omlaag te klimmen.”
“Ja, en jij wou op zoek naar goudstukken. Maar als die vleer-muizen ons ziek maken, wat dan?”
“Dan moeten we terug.”
“Ik wil nu terug”, zei Marion ”Meteen. Jullie zijn hartstikke gek. Ik ga teruglopen. Ik neem de lamp mee en ik ga terug.”
Ze stond op en wandelde rustig terug, richting de deur van kamer elf. Maar toen ze daar aankwam was de deur dicht. Ze duwde ertegen, maar hij ging niet open. Wat nu? Ze dacht na. Gespan-nen. Ze kwam al snel tot een hele vervelende conclusie. Ze moest de sleutel hebben om de deur weer open te krijgen. En Paul had de sleutels.
Ze moest dus weer terug de tunnel in. Dat was een paar honderd meter, misschien wel een halve kilometer of meer, maar ze durfde niet te rennen. In de verte was licht. De tunnel was don-ker, maar met de zaklamp die ze van Senne had, kon ze voldoen-de zien.
“Hij is dicht, verdomme”, riep Marion, toen ze hen na een tijdje weer had teruggevonden. Ze riep van een afstandje.
”De deur is in het slot. Heb jij de sleutels, Paul?”
De echo van haar stem die uit het donker van de tunnel terug-kwam gaf haar kippenvel. Ze waren inmiddels een stuk verder gelopen. Ze moesten nu toch wel voorbij de vleermuizen zijn. Marion had ze niet meer gezien en horen kon je ze niet.
“Hé, Marion. Je bent teruggekomen.”
Thomas was opgelucht dat ze teruggekomen was.
“Ik kan er niet uit. Paul heeft de sleutels.”
“De deur is open”, zei Paul. “Ik heb hem open laten staan.”
“Nou, fijn hoor. Dan is de deur dicht gevallen. Ik kon er dus niet uit. Ik wil de sleutel.”
Paul schrok. Hij keek in zijn rugzak. De sleutelbos was er wel. En er zaten veertien grote sleutels aan. Maar de iets kleinere sleutel, de vijftiende sleutel, was er niet.
“Het zou kunnen dat ik hem in de deur heb laten zitten”, zei Paul.
Nu waren ook Thomas en Senne erbij komen staan.
“Wàt zeg je? Dat meen je toch niet?”
Paul keek beduusd. Hij had een fout gemaakt. Misschien wel een hele grote. Marion was nu pas ècht uit haar doen.
“Wat ben je toch een ontzettende idioot, Paul. We zitten hier nou vast zonder eten of drinken en boven ons hoofd zitten gevaarlij-ke vleermuizen. Dank je wel.”
Paul wist niet wat-ie moest zeggen.
“Sorry. Maar misschien is er nog een manier om de deur toch open te krijgen.”
Senne wilde eigenlijk gewoon verder.
“Laten we anders proberen verder te lopen. Het is gewoon een tunnel volgens mij, dus moet er aan de andere kant een uitgang zitten.”
“Ja mooi hoor, Senne, maar als er aan de andere kant nou ook een deur zit die op slot is, wat dan?”
“Rustig nou maar, Marion. We komen hier heus weer veilig uit. Je denkt toch niet dat Svea ons hier onder de grond laat zitten? Zodra ze weet dat we in de problemen zijn, huurt ze tien man in om ons hieruit te halen. Maar ik wil ze hier ook niet te snel heb-ben, want als het voor ons interessant is, wil ik niet dat ze dit laat afsluiten omdat ze denkt dat het gevaarlijk is. Dan kunnen wij er niet meer in.”
Marion vond dat maar een stom argument. Paul kon het weinig schelen, maar Thomas was het met Senne eens.
“We proberen het gewoon”, zei Thomas. “We lopen nog een eind verder en proberen daar de tunnel uit te komen. Als het over een uur niet gelukt is gaan we om hulp vragen.”
Dat laatste zou heel moeilijk worden, maar Thomas wilde daar even niet over nadenken.
“Ok”, zei Senne. “Laten we dan maar snel doorgaan. We pakken alle spullen mee en gaan verder.”
Marion had er weinig vertrouwen meer in, maar liet zich door Paul ompraten. Ze liepen door in een wat hoger tempo. De tun-nel die eerst vlak liep en rechtuit, maakte nu een flauwe bocht naar links en liep langzaam naar omlaag. Ze kwamen dieper. De wanden waren vrij vlak, maar er zaten hier en daar zijruimten in, een soort grotten. Thomas liep voorop en scheen in de zijruim-ten. Hij schrok. Dit moest Marion niet zien.
“Gewoon doorlopen en niet opzij kijken. Gewoon doorlopen, des te eerder zijn we bij de uitgang.”
Marion had haar lamp aan Paul gegeven en liep zo dicht moge-lijk achter hem aan. Thomas dacht dat ze zijn advies had opge-volgd. Of dat ze zijn opmerking niet had gehoord, maar nog niet op het idee was gekomen om opzij te kijken. Als ze dat had ge-daan, had hij nu wel een schreeuw van haar gehoord. Hij vroeg zich af wat Paul nog meer wist van die vleermuizen die hier za-ten. En wat wist Senne eigenlijk? Wat had Alma aan zijn moeder gezegd waardoor ze een onderzoek had laten uitvoeren? Het was duidelijk dat die Tjalmo niet kon weten dat deze kelder er was. Als dat wel het geval was geweest, hadden ze hier misschien helemaal niet mogen komen.
“Hoezo, ken jij die vleermuizen, Paul? Wat weet je er allemaal van?”, vroeg Thomas.
“Ach ja, Thomas, dat weet ik nou eenmaal. Ik weet ook wat van planten, maar vooral van paddenstoelen, gifslangen en vleermui-zen. Zoals jij veel weet van stoffen en zo.”
“Ok, vertel mij dan eens hoe gevaarlijk die vleermuizen precies zijn.”
“Nou, dat is vrij simpel. Als je een dooie ziet liggen, niet aanra-ken. Blijf op afstand. En probeer een levende vleermuis niet te pakken, want dan bijt-ie en kun je ziek worden. En ook vleer-muispoep moet je niet aanraken.”
“Horen jullie dat? Paul heeft net verteld hoe je kunt voorkomen dat je ziek wordt van die Nocturnes”, riep Thomas.
“Noctules”, zei Paul. “Chiroptera. Van alle vleermuizen is de Noctule de gevaarlijkste. Die heeft soms ziektes en hij bijt ook.”
“Wat zijn Chiroptera?”, vroeg Senne.
“Vleermuizen. Chiroptera is de Latijnse naam voor vleermui-zen.”
Ze schoten inmiddels flink op. De tunnel maakte een flauwe bocht naar rechts en ging weer omhoog. Niet veel, maar toch duidelijk merkbaar. Senne had uitgerekend dat ze nu meer dan drie kilometer door de tunnel waren gelopen.
“Stil!”, riep Thomas. “Licht uit. Stil.”
Ze stonden stil achter Thomas. De lichten waren uit. Senne had zijn dronebril weer aangezet en keek in de diepte van de tunnel. Er was in de verte licht te zien. Er was iemand. Of iets. Senne fluisterde.
“Er is iets in de tunnel. Kijk jij ook eens, Thomas.”
Ze pakten de tweede dronebril. Thomas zette hem op.
“Ik zie ook iets. Maar ik kan niet zien wat het is.”
Senne voelde in zijn rugzak. Hij zocht de powerlaser die hij voor noodgevallen bij zich had. Die was nogal zwaar door de grote batterijen, maar hij kon er een krachtige laserstraal mee zenden. Die kon iemand verblinden, of zelfs een gat branden in een deur. Maar hij werkte maar heel kort, een paar minuten maar. Dan waren de batterijen leeg. Hij liet hem in zijn jaszak glijden, zo-dat hij hem direct kon pakken. Maar eerst controleerde hij de veiligheidsknop, want als de laser per ongeluk aanging kon je gemakkelijk een voet kwijtraken.
“We lopen er langzaam heen, zonder licht”, zei Senne. “Thomas en ik lopen voorop. Jullie moeten dicht achter ons blijven. Als het gevaarlijk wordt, gebruik ik de powerlaser.”
“Wat is dat?”, vroeg Paul.
“Dat leg ik je nog wel een keer uit. Shtt.!”
Thomas zag dat het grote ding dat ze eerst gezien hadden er nog was, maar verder van hen af was gelopen. Hij kon het nog wel zien, maar het licht was zwakker. Het kwam van verder weg. Ze liepen nu sneller, maar ook Senne zag het ding verder weglopen. Steeds sneller, leek het wel.
“Hoe lang is die tunnel wel niet?”, zei Marion. “We lopen nu al een uur onder de grond, Senne.”
Ze was nog niet uitgesproken of er was blauw licht te zien dat van dieper uit de tunnel kwam. Er waren drie verticale lichten naast elkaar.
“Zien jullie dat? Wat is dat?”
Het was niet goed te zien. Ze kwamen voorzichtig dichterbij. De lichten bleven op dezelfde plek staan. Senne had zijn bril afge-zet. Hij werd erdoor verblind.
“Het lijkt of er drie mensen staan”, zei Marion. “Er is iets raars mee. Ze zijn erg lang. En waarom geven ze licht?”
Thomas herkende het. Het licht dat ze zagen leek op het blauwe licht dat hij bij de schoolvijver had gezien. Vreemd licht. Waren het mensen die ze zagen? Of leek dat alleen maar zo? Het zag er spookachtig uit. Net toen hij iets tegen de anderen wilde zeggen, hoorde hij de stem van Jenny achter zich.
“Willen jullie wat lekkers eten?”
Ze draaiden zich om. Het was licht in de tunnel. In elk geval in het deel van de tunnel vlak achter hen. Een paar meter achter hen stond Jenny. Ze had een blad met scones en thee en limonade en lachte vriendelijk.
“Hallo Jenny, wat fijn dat je helemaal hierheen gekomen bent”, zei Senne. “Heb je het gemakkelijk kunnen vinden?”
Ze reageerde niet op de vraag van Senne.
“Willen jullie wat lekkers eten?”, vroeg Jenny weer.
“Wil je het blad niet even neerzetten?”, antwoordde Senne.
“Willen jullie wat lekkers eten?”, vroeg Jenny weer, met dezelf-de monotone stem als daarvoor.
Senne was opeens heel erg kwaad. Er was iets dat helemaal niet klopte. Alsof er iemand een spel met hem speelde.
“Het is Jenny niet”, schreeuwde hij.
En zonder te aarzelen haalde Senne de powerlaser uit zijn jaszak en ontgrendelde de veiligheidsknop. Hij zette de kracht op dertig procent. Hij richtte meteen op Jenny en drukte op de schietknop. De laserstraal ging dwars door haar heen. Ze reageerde niet, ter-wijl de straal van de powerlaser haar vol raakte. En meteen daarna leek het of ze explodeerde. Vanuit de plek waar de laser haar raakte vloog het licht alle kanten op. Heel kort was er een explosie van licht. Toen was alles weg. De laser was uitgevallen. Het licht in de gang was uit. Senne liep naar de plek waar Jenny stond, maar ze was weg.
“Het was Jenny niet”, riep Senne. “Ik weet niet wat het wel was.”
Marion en de anderen waren erg geschrokken. Marion begon nu hard te schreeuwen.
“Jij bent gek, Senne. Echt knettergek. ×
SERVICE
Contact
 
Vragen