Samenvatting
Friedrich Hölderlin was behalve een groot lyricus ook een gedreven briefschrijver. Hij liet een kostbare verzameling brieven na. Ze zijn gericht aan vrienden en jeugdvriendinnen, aan Susette Gontard natuurlijk, de grote liefde van zijn leven, aan Goethe en Schiller, en aan diverse andere literaire tijdgenoten. Het schrijven van een brief - 'een woord uit het hart gesproken'- was, in een tijd dat in Duitsland de censuur oppermachtig was, niet zonder gevaar. Een dwarse politieke stellingname kon iemand van zijn vrijheid beroven. En zelfs een liefdesbrief kon maar beter niet in de verkeerde handen vallen, zeker niet als de geadresseerde een gehuwde vrouw was, zoals Susette Gontard, Hölderlins onvergankelijke muze Diotima. Het geijkte beeld van Hölderlin is dat van een tragische, wereldvreemde en geesteszieke dromer in zijn toren in Tübingen. De brieven in Onder een ijzeren hemel corrigeren dit beeld ingrijpend. Hólderlin treedt hierin naar voren als een openhartige, strijdvaardige en scherp analyserende correspondent die ook graag de stormen van zijn hart prijsgeeft. Zeker, hij raakte tenslotte vereenzaamd en zijn geest misschien verduisterd. Schreef hij niet 'dass mich Apoll (hat) geschlagen?' Maar hij heeft zich niet zonder slag of stoot gewonnen gegeven.