Fragment
1925. De horde eerstejaars studenten van het USC, het Utrechts Studenten Corps, was kaal geschoren en liep gekleed in identieke blauwe blazers als een peloton op een drafje te sjokken door de Utrechtse binnenstad, bepakt met rugzakken waarin zeker 25 kg klinkers verpakt zaten. Ouderejaars met namen als Klaas van Rijckevorsel of Rijnhard Snouckaert van Schauburg liepen met zwepen te knallen rondom het groepje tijgers, om hen op te hitsen om harder te lopen. Af en toe klonk er een: ‘Halt!’. De jongens moesten dan op hun knieën als honden een heel stuk over de straatstenen verder kruipen: sneller, sneller. En daarna tijgeren, je zelf met je ellebogen en knieën plat op de grond voortbewegen. Dan weer marcheren. Soms hield men halt voor een plaspauze en moesten ze even later languit liggend hun eigen pis oplebberen. Eduard bevond zich in de achterste linies, samen met Bodi. Af en toe kreeg Ed een trap onder zijn kont, maar hij gaf geen kick. Hij zag vanuit zijn ooghoeken hoe Bodi een snoeiharde slag van de zweep over zijn rug kreeg van Almar Tjeerd Corjanus, een etterbak van een Corpsbal die met een gemene grijns naar de omstanders lachte, die zich vol walging omdraaiden. ‘Vort, koelie!’ Dit was een eeuwenoud ritueel, dat van de ontgroening. Het heette ‘de mooiste tijd van je leven te zijn’..De sociëteit was een enorme grote en hoge rechthoekige ruimte, een voormalige rechtszaal, met rondom in de hoogte balkons. Aan het plafond hingen enorme hanglampen met aan elke lamp 10 witte bollen van melkglas. Aan de wanden hingen de soms eeuwenoude vaandels, alle corpora hadden hun eigen vaandel. Iedereen liep hier in rokkostuum, anders mocht je niet naar binnen, behalve de eerstejaars met hun blauwe blazers. Op een verhoging zetelde de Senaat, de Voorzitter had zojuist zijn openingsspeech gehouden. Achter hem bungelde een gehavend portret van Koningin Wilhelmina. Slottekst van de Voorzitter: laat de bierkraan nu maar wijd openstaan! Op de muren beneden zaten op gepaste afstand koperen kranen. Wanneer je die opendraaide spoot het schuimende bier eruit. Het enorme zuipen nam meteen een aanvang, hier en daar werd al met bier naar elkaar gegooid. Je kon alleen met roepia’s betalen, iets wat Bodi veel genoegen deed. Op een wankele kruk helemaal achterin stond een eeuwigejaars te tollen, die al helemaal lam was van de drank. Bij elke eerstejaars die hij in het vizier kreeg schreeuwde hij voor iedereen luid verstaanbaar: ‘Hee, Pik, Lullo, oplazeren, ja, jij, joh!’ Eddie keurde hem geen blik waardig.In het midden van de zaal stond een boksring opgesteld, en daar moesten de eerstejaars het een voor een opnemen tegen een hogerejaars. Bloedneuzen, gescheurde wenkbrauwen, een blauw oog was wel het minste wat je eraan overhield. Ook een gebroken kaak kwam wel voor. De goed getrainde Bodi stal triomfantelijk de show. In de pauze trad het zigeunerorkest Tzigane Swing aan, de gemoederen raakten meer en meer verhit. Ouderejaars hadden een wankele soort toren gebouwd van tafels en dwongen een van de eerstejaars naar boven te klimmen om zo’n wit bolglas van de hanglamp los te draaien en dat naar beneden te gooien, dat werd gevuld met bier en de volgende eerstejaars moest dat dan gaan brengen naar de man bovenin, en zo ging dat door, om en om en af en aan. Natuurlijk klotste het bier tijdens de tocht naar boven alle kanten op. Je mocht pas naar beneden komen als je bovenin de hele bol leeg gezopen had. Af en toe sneuvelde er een bolglas, of tuimelde een ongelukkige naar beneden, waarbij hij onder veel geroep zo goed en zo kwaad als dat ging opgevangen werd. Gesmijt met bier, iedereen was doordrenkt tot op het hemd.
×