Fragment
Pekosha stond roerloos en keek naar de lage, schuine strepen van honingkleurig licht dat hem wrang begroette. Hij keek naar buiten. Hij kon de lage hoek in de bergen zien waar de Aarde Kloof van de Ni’táhe zich als een slang naar de oostkant van het gebergte wrong. Hij staarde naar het kampvuur voor de barakken van de legerpost. De Blauwjassen gooiden er grote takken van mesquite- en ijzerboom op. De lucht werd donkerder. Het werd avond. Alweer.
De boeien om zijn enkels sneden in het vlees. Hij glimlachte bitter, toen hij bedacht dat hij ook met letsels van boeien naar Het Volk was gekomen. Dat hij op deze manier werd verstoten, toonde alleen maar aan dat de cirkel tóch rond was.
Het leven was geen doodlopend pad of een warrig doolhof, waar het vaak op leek, maar een cirkel. Het was een ander soort cirkel dan hij wilde, maar ondanks dat was ze rond.
Het gouden licht op de bergen verduisterde. Pekosha werd zich bewust van een eenzaamheid, die hij nooit eerder had gekend. Hij kon goed alleen zijn en vaak waren er momenten dat hij absoluut alleen wílde zijn, maar dit was iets anders. Dit deed pijn. Het was een stekend gevoel van leegte. Hij probeerde aan iets anders te denken, maar dat bracht alleen maar oude herinneringen naar boven, herinneringen die levendiger waren dan de zonsondergang. Hij zag zijn dorp, de priester die hem kwam halen, een zee van gras, Brazos Colorados, Zozpah en Merryn. En hij zag Zach, de steeds terugkerende Zach. De enige constante factor in zijn leven.
×