Samenvatting
Zomer, jaren tachtig. Oscar en Louise, broer en zus, zijn opgegroeid op een vervallen landgoed nabij een dorp dat uit twee delen bestaat: een gereformeerd en een Moluks deel, waarvan de leden elkaar met achterdocht bezien. Oscar, in zijn voorlaatste schooljaar, kijkt uit naar het moment waarop hij net als zijn zus kan gaan studeren en de verstikkende saaiheid van de streek achter zich kan laten. Louise komt terug uit haar studiestad en vraagt zich af of afstand ten aanzien van haar geboorteplek en opvoeding haar de juiste inzichten heeft verschaft. Pastorale gaat over een eerste, onmogelijke en onhandige verliefdheid. Over een poging het geluk van je vroegste kindertijd terug te vinden. Over de vraag waar je je woede laat als het land dat je als knil-militair hebt gediend je wegstopt in een voormalig concentratiekamp. En uiteindelijk handelt Pastorale over geworteld zijn, en wat te doen als die wortels rot blijken. Citaat -----––—–— ‘Toch kwam hij nog een keer terug op zijn kwestie. Bij het dessert, een soort stijve pudding met stukjes mango erdoorheen en op de schotel rondom allerlei vruchten, zei hij opeens, vork in zijn linkerhand geklemd, tegen Oscar: “Maar wat ik zal aantreffen als ik daar terugkom? Ambon? Nee, dat bestaat niet meer. Ik kom daar vandaan maar ik ben daar niet meer thuis, en hier ook niet.” Hij leunde naar voren, keek Oscar aan met een verbeten trek om zijn mond en ogen zo groot dat ze onder hun eigen gewicht leken te bezwijken en bewoog de vork een paar keer fel richting zijn hart. “Het enige Ambon dat ik heb, is hier, hier, hier!”’