Fragment
(...) We hebben het gehad over het analoog karakter van de 'informatie' die de muziek ons biedt: wij hoeven geen betekenissen in te studeren welke zouden passen bij de geluiden die een muziekstuk ten gehore brengt, teneinde van deze kunst te kunnen genieten: de uitvoering van een muziekwerk spreekt analfabeten aan met dezelfde kracht waarmee het de meest gestudeerde musici aanspreekt, en het verbergt ook voor hen niet het geringste deeltje van haar schoonheid. (...) Deze 'directe aanspreking' vanuit de muziek hangt samen met het bijzondere feit dat, in de muziek, het teken identisch is aan het betekende. Het muziekwerk in zijn geheel, opgevat als een teken dat een zekere tijdsperiode omspant zoals, analoog, het schilderij een zekere ruimte in beslag neemt, verwijst alleen maar naar zichzelf: het teken is het betekende zelf, en het eigenaardige daarbij is wel dat wij de betekenis van het werk begrijpen terwijl wij die allerminst hebben hoeven aan te leren: het lijkt alsof de muziek betekenissen aanwijst die sinds het begin der tijden in onze ziel verblijven, en alsof de relatie tussen de tekens buiten onszelf en hun betekenissen, welke wij alleen binnen onszelf, in onze ziel, verstaan – en van dit verstaan getuigt de onmiskenbare schoonheidservaring zelf – op een onnaspeurbare wijze feitelijk is. Met betrekking tot de meetkunde beschreef reeds Plato een dergelijke 'precognitie' (Cf.: Plato, Meno), maar in dat geval zou men nog kunnen gewagen van een redeneervermogen dat in feite in onszelf bestaat dankzij het feit dat wij over een gemeenschappelijke redelijkheid beschikken welke bovendien berust op gedeelde conventies met betrekking tot 'het juiste meten' als zodanig. In verband met de schoonheidsbeleving van muzikale werken echter kan men hooguit nog spreken over een wellicht in elk van ons verborgen aanleg om alles wat harmonisch is, te appreciëren, maar het is dan zeer de vraag of de verklaring 'harmonie' volstaat om het wijde spectrum aan gevoelens alsook de diepgang ervan die de muziek niet alleen aanraakt maar tevens zelf creëert (– met enige voorzichtigheid gebruiken wij hier de term 'creatie', want in feite is het niet de individuele kunstenaar die schept: hij wordt immers geïnspireerd, en zo is hij veeleer het instrument van een creatie dan wel haar subject), enigszins te kunnen 'verklaren'. Wij weten intussen immers dat de uitdrukking van gevoelens niet noodzakelijk volgt op deze gevoelens, maar dat ze er daarentegen vaak aan voorafgaat, en dat is zeker het geval bij het tot stand komen van 'nieuwe' gevoelens. Wij houden van de Provence en wij kunnen het bijzondere licht aldaar ten volle appreciëren dank zij het werk van Vincent Van Gogh; wij spiegelen onze handelingen aan deze uit voorbeeldige drama's, veeleer dan dat we toneelstukken zouden maken op grond van eigen handelingen, die op zichzelf gespeend zijn van verhaal of dramatiek. Shakespeare's werk voerde koningen ten tonele, en nog vroeger dienden in de oude tragedies de antieke godenwereld en de mythologische helden ons tot model. Wetende dat de expressie van aanvankelijk vage en onbestemde gevoelens in concrete en geobjectiveerde verhalen en situaties voorafgaat aan en noodzakelijk is voor de bewustwording zelf van (de betekenis van) deze gevoelens en dus ook voor hun werkelijk bestaan, rest ons immers geen andere keuze dan te aanvaarden dat zij hun oorsprong hebben in een 'andere' wereld, meer bepaald in die wereld waaruit de kunstenaar zijn inspiratie lijkt te putten. (...)
×