Samenvatting
In 1973, als hij 18 jaar geworden is, ontsnapt hij aan een verstikkende jeugd in een streng christelijk gereformeerd gezin door op een ongewisse reis te gaan. Alleen, liftend, per hippiebus en openbaar vervoer, door Europa, Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, Nepal en India. In acht maanden tijd beleeft hij vele, soms waanzinnige, avonturen, die rauw en realistisch worden beschreven. Hij ziet en ervaart corruptie, agressie, bedrog en doodsangst, maar ook schoonheid, ontroering en onbaatzuchtigheid. Hij beleeft de hilarische roes van hasjiesj, de zoete droom van opium, maar ziet ook de verwoestende effecten van drugsverslaving. Een Amerikaanse vrouw sluit zich bij hem aan. Voor haar voelt hij zich verantwoordelijk. Het meest geniet hij van de veelvormigheid en de sfeer van India, de geuren, de kleuren, de vriendelijkheid van de mensen en hun bijzondere omgang met leven en dood. De reis is een levensles.