Fragment
III. DE KOMST VAN DE GROOTE KONINGIN
Amon-Ra, koning der goden, zat op zijn troon en om hem stonden de machtigsten der goden en godinnen geschaard. Aan zijn rechterzijde stond Osiris, gekroond met de groote witte kroon van het Zuidelijk Land; aan zijn linkerzijde stond Mentu, de oorlogsgod en op het hoofd van Mentu stonden twee groote veeren en de stralende zonneschijf. Naast Osiris stonden de tweelinggodinnen Isis en Nephthys; naast hen stond Hathor, de godin van de liefde, die de Grieken Aphrodite noemen; Horus, de zoon van Isis, met de verziende haviksoogen; en Anubis, de zoon van Nephthys, de trouwe beschermer van Isis. Naast Nentu stonden Atmu, de god van den zonsondergang; Shu en zijn tweelingzuster Tefnut; Geb, de god der aarde, en Nut, de godin des hemels. Deze twee zijn de oudste van de goden, van wie alle anderen afstammen.
Amon-Ra, koning der goden, zat op zijn troon en zag uit over het land Egypte en hij sprak, zeggende: "Ik wil een koningin scheppen om over Tamery te regeeren, ik wil de twee Landen voor haar vereenigen in vrede en in haar handen wil ik de geheele wereld plaatsen. Egypte en Syrië, Nubië en Punt, het land der Goden, zullen onder haar scepter staan." En toen hij gesproken had, heerschte er stilte onder de goden.
Terwijl hij nog sprak, verscheen Thot, die op één na de grootste was, de schepper van de tooverkunst, de heer van Khemennu. Hij luisterde naar de woorden van Amon-Ra, koning der goden en gedurende de stilte, die volgde, sprak hij:
"O Amon-Ra, heer van de tronen van de Twee landen, koning der goden, schepper der menschen. Zie, in het Zwarte land in het paleis van den koning is een maagd, die schoon is en welgevormd. Aahmes is haar naam en zij is de vrouw van den koning van Egypte. Zij alleen kan de moeder zijn van de groote koningin, die gij scheppen wilt om over de Twee Landen te regeeren. Zij bevindt zich in het paleis van den koning. Kom, laat ons tot haar gaan".
Nu dan, de gedaante van Thot is de gedaante van een ibis, opdat hij snel door de lucht kan vliegen en niemand hem zal herkennen, en als een ibis vloog hij naar het paleis van den koning. Maar Amon-Ra nam de gedaante aan van den koning van Egypte. Groot was de majesteit van Amon-Ra, prachtig zijn kleedij. Om zijn hals had hij een schitterenden keten van goud en edelgesteenten, om zijn armen droeg hij armbanden van zuiver goud en amber en op zijn hoofd had hij twee pluimen; aan de pluimen alleen kon men den koning der goden kennen. In de eene hand droeg hij den scepter als teeken van macht, in de andere het zinnebeeld van het leven. Prachtig was hij, als de zon op den middag en de geuren van het land Punt omgaven hem.
In het paleis van den koning van Egypte bevond zich koningin Aahmes en het was nacht.
Zij lag op haar rustbed en de slaap hield haar oogleden gesloten. Als een kostbaar kleinood lag zij daar in al haar schoonheid en de kamer, waarin zij sliep was het omhulsel, waarin het kleinood gevat was; zwart brons en amber, acacia- en ebbenhout waren de materialen, waarmee het paleis versierd was en haar rustbed had den vorm van een woesten leeuw.
Door de twee groote deuren van het paleis kwamen de goden binnen; niemand zag hen, niemand werd hen gewaar. En met hen kwam Neit, de godin van Saïs en Selk de schorpioen-godin. Op het hoofd van Neit bevonden zich schild en gekruiste pijlen, op het hoofd van Selk een schorpioen, die in elke klauw het zinnebeeld van het leven droeg. De welriekende geuren van Punt verspreidden zich door de kamer en koningin Aahmes ontwaakte en aanschouwde Amon-Ra, koning der goden, schepper der menschen. In al zijn majesteit en schoonheid verscheen hij voor haar en haar hart werd vervuld met vreugde. Hij hield haar het zinnebeeld van het leven en den scepter der macht toe. En Neit en Selk hieven de rustbank, waarop de koningin lag, op en hielden ze hoog in de lucht, opdat zij verheven mocht zijn boven den grond, waarop de gewone stervelingen leven, terwijl zij met de onsterfelijke Goden sprak. Toen keerde Amon-Ra terug en werd tot den troon verheven onder de Goden. En hij riep tot zich Khnum, den schepper, die de lichamen der menschen vormt, die bij de bruisende wateren van den grooten katarakt woont. Aan Khnum gaf hij bevel, zeggende: "O Khnum, maker van de lichamen der menschen, vorm voor mij mijn dochter, haar, die de groote koningin van Egypte zal zijn. Want ik wil haar geven behalve het leven voldoening, vastberadenheid en vreugde des harten tot in eeuwigheid".
Khnum, de schepper, de maker van de lichamen der menschen, die bij de groote katarakten woont, gaf aan Amon-Ra dit antwoord: "Ik wil voor u uw dochter scheppen en haar gedaante zal schitterender zijn dan die der Goden vanwege de grootheid van haar waardigheid als koningin van het Zuiden en het Noorden".
Toen haalde hij zijn pottebakkerswiel en nam klei en met zijn handen vormde hij het lichaam van de dochter van koningin Aahmes en het lichaam van haar "ka". En het lichaam van het kind en het lichaam van de "ka" waren elkander in gedaante en gelaatstrekken precies gelijk, zoodat niemand dan de Goden alleen ze van elkaar onderscheiden kon. Hare schoonheid was aan die van Amon-Ra gelijk en overtrof die van de Goden.
Naast het pottebakkerswiel knielde Hekt, vrouwe van Herur, godin der geboorte. In iedere hand hield zij het zinnebeeld van het leven en toen het wiel draaide en de lichamen gevormd werden, hield zij het haar toe, opdat het leven de levenlooze klei zou doordringen. Toen gingen Khnum, de maker van de lichamen der menschen en Hekt, de godin der geboorte, naar het paleis van den koning van Egypte en met hen ging Isis, de groote moeder en haar zuster Nephthys; ook Meskhent en Ta-urt en Bes, de beschermer der kinderen. De geesten van Pé en de geesten van Dep kwamen mede om de dochter van Amon-Ra en van koningin Aahmes te begroeten.
En toen het kind verscheen, verheugden de godinnen zich en de geesten van Pé en van Dep zongen lofliederen haar ter eer, want de dochter van Amon-Ra zou eens op den troon van Horus van de Levenden zitten en over het Land van Egypte regeeren tot eer van de Goden. Hatshepsut werd zij genoemd, eerste der Edele Vrouwen, goddelijke der Diademen gunstelinge van de Godinnen en geliefd door Amon-Ra. En de Goden beloofden haar, dat zij meesteres zou zijn van alle landen onder de zon en dat zij als koningin zou verschijnen op den troon van Horus in de heerlijkheid van het Groote Huis. En de gunst van Amon-Ra viel haar voor altijd ten deel.
×