Samenvatting
De Opmerkingen over het gevoel van het schone en verhevene vormen een vroeg maar markant en in zekere zin cruciaal werkje in de bibliografie van Kant. Ze kwamen tot stand in 1763, tijdens een verblijf van Kant op het landgoed van een vriend, in de bossen ten noorden van Königsberg. Kant, die niet bekend staat als bijzonder reislustig, heeft de tekst dus 'op vakantie' geschreven.
Dit gegeven tekent ook de stijl van de tekst: eerder dan een diepgaande filosofische analyse een verzameling tamelijk losse observaties over het schone en het verhevene, die met voelbaar plezier op papier gezet, en vaak scherpzinnig, prikkelend en in menig opzicht onthullend zijn. In dit werk past Kant de twee esthetische categorieën van het schone en het verhevene nog maar amper toe op de objecten die hij er later vooral mee in verband zou brengen - dat wil zeggen de natuur en de kunst -, maar juist op de mens en zijn gedrag. De Opmerkingen markeren in die zin ook een omslag in de interesse en het denken van Kant, die zich tot dat moment vooral met wiskunde en astronomie had beziggehouden, maar zich nu langzaam naar het definitieve gebied van zijn aandacht wendt: de mens. In de Opmerkingen doet hij dat aanschouwelijker dan in zijn latere abstracte werken en richt hij zich op mensen in hun wereldse gedrag, mannen en vrouwen, met verschillende culturele en nationale achtergronden. Juist het feit dat hij daarbij gebruik maakt van het esthetisch gevoel zou vandaag de dag veel te denken kunnen geven.
Naast een even precieze als vloeiende vertaling die met plagerige vondsten recht doet aan het onverwacht vrije en hier en daar wat barokke taalgebruik van Kant, biedt Ike Kamphof in dit boek verhelderende aantekeningen bij de tekst en een inleidend essay waarin ze ingaat op de relevantie van Kants opmerkingen voor de hedendaagse sensibiliteit.