Samenvatting
In 'Molukse Nederlanders' schroomt columnist Jan Tomasowa niet om heilige huisjes omver te werpen. Hij beschouwt openhartig en kritisch de wereld van de Molukse Nederlander. Tomasowa stelt de discriminatie van homofielen en lesbiennes door de Molukse kerk aan de kaak, schrijft over de Nederlandse getraumatiseerde slachtoffers van gijzelingen en roept Molukse RMS-leiders op om publiekelijk excuses aan te bieden aan deze slachtoffers. Hij daagt zijn lezers uit om op kritische wijze het debat te voeren over de zeventig jaar durende, slechte sociaaleconomische positie van Molukse Nederlanders. De columnist plaatst ook vraagtekens bij de rol van Molukse leiders inzake het vertrek van de Molukse KNIL-militairen naar Nederland. Hij is ervan overtuigd dat een belangrijk deel van de Molukse Nederlanders niet in staat is om op eigen kracht een zelfstandig inkomen op de Molukken te verwerven. Zij kunnen wel in Nederland overleven, maar niet op de Molukken. “Als je als columnist niet over deze voor Molukse Nederlanders belangrijke onderwerpen schrijft, waarom schrijf je dan een column?” Als columnist onderschrijft Jan de ware woorden van de Franse verlichtingsfilosoof Voltaire: "Qui plume a, guerre a." Ofwel: “Een pen vasthouden is ten strijde trekken!” Jan Tomasowa schrijft over een breed scala van onderwerpen, onder andere over politiek, religie, cultuur en sociaal-economische ontwikkelingen. Populariteit is voor Jan Tomasowa geen criterium voor het schrijven van goede beschouwingen. Als columnist wil Jan zijn lezers prikkelen. 'Openhartige en kritische columns over Molukse Nederlanders' kan men beschouwen als een voortzetting van het essay “Molukse overpeinzingen.”