Fragment
Fragment 1
‘Hé wat doe je daar?’
Tik, tik, tik, tik, tik.
‘Wat hoor ik nou toch,’ mompelde Klaas slaapdronken.
Tik, tik, tik, tik, tik.
Klaas kwam half overeind, terwijl hij Eek de eekhoorn een por in zijn rug gaf.
‘Hé, wat, wat is er,’ schrok Eek wakker.
Tik, tik, tikketikke, tik.
‘Hoor je dat geluid?’ zei Klaas de haas. Nu stond hij naast de slaperige eekhoorn.
Tik, tik, tikke, tik, tik.
‘Wat een merkwaardig geluid,’ mompelde Eek. ‘Waar komt dat eigenlijk vandaan?’
Tik, tik, tik, tik, tik.
‘Als jij de anderen nu wakker maakt, dan houd ik in de gaten of er beweging is.’
‘Oké,’ fluisterde Eek. ‘Maar we gaan samen op dat geluid af hoor.’
’Ja, ja, ik wacht op jullie, ga nu maar. Hoor daar is het weer.’
Tik, tik tikke, tik, tik.
‘Ja goed,’ antwoorde Eek nu wat energieker en hij stond op om de anderen wakker te maken. ‘Hallo Kabou, Kjeld, Woel en Kobus, wakker worden. Horen jullie dat?’
Tik, tik, tik, tik.
‘Ja, wat is dat? Doet Klaas dat,’ kwam Kobus slaperig.
‘Waarom doet hij dat?’ vroeg Kabou.
Daar hoorden ze het weer, tik, tik, tik.
‘Nee joh, Klaas werd er wakker van en wacht tot jullie wakker zijn. We moeten dan gaan kijken waar het vandaan komt. Kom op, laten wij gaan.’
Eek liep met Kabou, Woel de muis, Kjeld de veldmuis en Kobus konijn op een holletje naar Klaas. Die was al een eind naar het geluid toegelopen.
Inmiddels was Merel de merel ook wakker geworden en vloog hen voorbij.
Tik, tik, tik, tik.
Ze liepen nu gezamenlijk voorzichtig op het geluid af. Dit kwam achter een stapel kisten vandaan. Klaas keek omzichtig om die kisten heen en sprong geschrokken terug.
‘Pffff, hij is wel groot,’ bracht hij uit en keek hen met grote ogen aan.
Fragment 2
‘Goed, vertel nu eerst maar wat je hier deed en waarom je zo’n lawaai maakte,’ vroeg Klaas aan de ekster.
‘Oh, nou, ik doe dat wel meer. Dan kijk ik of ik een eind in een wagen mee kan rijden als er lekkere zaadjes in liggen. Met deze wagen heb ik wel meer meegereden en weet dat dus. Het stukje zeil aan de achterkant van de wagen is open, zodat ik er makkelijk in kan. Maar nogmaals, wat doen jullie hier en eh een kabouter die kan praten? Een bont gezelschap als ik het zo mag zeggen.’
‘Inderdaad,’ lachte Woel nu. ‘Kabou is onze tuinkabouter. Doordat iemand sterrenvocht op hem morste, kan hij nu lopen en praten.’
‘Ja, Vliegester, riep Kabou uit. ‘Als die er niet was geweest, stond ik nu nog in de tuin. Door haar kan ik nu mooie reizen maken. Daarom zitten wij nu met z’n allen via deze vroem …’
‘Eh, vroem,’ onderbrak de ekster hem. ‘Wat is dat?’
‘O sorry, antwoorde Woel nu, ’Wij, Kobus en ik, noemden dat een vroem, omdat auto’s zo’n lawaai maakten. Toen wij Kabou voor het eerst zagen, wist hij ook niet wat een vrachtwagen was. Dus heeft hij van ons het woord vroem overgenomen.’
‘Kobus?’ vroeg Ek. ‘Wie is dat?’
‘Oh sorry, ik zal ons even voorstellen,’ haastte Woel zich te zeggen. ‘Kabou ken je inmiddels, ik ben Woel de muis, en verder zie je, Kjeld de veldmuis, Klaas de haas, Kobus konijn, Merel de merel en Eek de eekhoorn, die heb je inmiddels al gehoord! Toen Kabou kon lopen wilde hij meer dan de tuin zien. Zo hebben we al verschillende avonturen beleefd.’
‘Ja,’ ging Kabou enthousiast verder. ‘Wij hebben in deze vroem Jens de muis in Kopenhagen bezocht en gaan nu weer op weg terug naar huis. Wij hebben daar de zeemeermin bezocht en zijn in het Tivolipark geweest. De vroem stopt bij de boerderij, dichtbij onze tuin. Vandaar.’
×