Fragment
Huiswaarts
‘Kom we gaan, ‘ zei Kabou. ‘We hebben nu genoeg gebabbeld en Jens is inmiddels met een vroem terug naar huis.’
Kabou zat met zijn vrienden, Woel de muis, Kobus konijn, Eek de eekhoorn, Merel de merel, Kjeld de veldmuis, Klaas de haas en Sgul de zeemeeuw bij de hooiberg achter boerderij Wilgenzicht. Ze hadden zojuist Jens de muis, de vriend van Kjeld uitgezwaaid die met een vrachtwagen terug was gereden naar zijn huis in Denemarken. Het avontuur, waarbij Kabou een schat had moeten opgraven, waardoor Jens terug kon reizen was goed afgelopen en ze hadden hier nu genoeg over na gesproken. Ook hadden zij afscheid genomen van Vliegester. Kabou kon nu lopen en praten omdat zij haar stafje met sterrenvocht op Kabou had laten vallen.
‘Ja, dat lijkt mij verstandig,’ antwoordde Woel. ‘De vakantie van Flipje en zijn ouders zal nog wel niet afgelopen zijn, maar je moet nu toch weer in de tuin gaan staan Kabou, voordat zij weer terug komen.’
‘Nou dan ga ik ook maar weer,’ meldde Frans de gans zich, die de vrienden had geholpen bij het vorig avontuur. ‘Ik ben blij dat ik jullie heb kunnen helpen bij de schattenjacht.’
‘Ja geweldig bedankt Frans, het was heerlijk vliegen met jou en we hopen je nog eens tegen te komen. Doe vooral de groeten aan Cornilius en Wiepie. Zij hebben ons ook geweldig geholpen.’
‘Okay, zal ik doen,’ en weg vloog Frans.
Gemist
‘Zo, dat ging voorspoedig,’ klapte Klaas in zijn voorpoten.
‘Zelfs Woel en ik hadden geen moeite, maar Kobus kon je goed helpen,’ pufte Kjeld de veldmuis.
‘Dat is waar,’ mompelde Kobus konijn. ‘Maar waar is Kabou nou? Ik zie hem nergens.’
‘Verhip je hebt gelijk, waar is hij gebleven,’ antwoordde Woel bezorgd.
Merel kwam aangevlogen met Hans kraai en Sgul de zeemeeuw.
‘Zo, alles goed gegaan, kunnen we verder.’
‘Nee, nee,’ brulde Kobus. ‘Kabou is er niet.’
Op dat moment hoorden ze Kabou zenuwachtig roepen; ‘Hé hierboven ben ik, ik zit en kan niet verder. Ik kan die stap niet maken.’
Ze keken naar boven, maar zagen niets.
‘Ik zit er nog in, ik kan niet bij de rand,’ hoorden ze Kabou roepen.
‘O jee, ik heb Kabou gemist, ik kom je halen Kabou!’ riep Klaas.
Op dat moment kwam de man die de vroem bestuurde met een wagen met 1 wiel en een stok met drie uiteinden naar de wagen.
‘Verstop je Kabou,’ riep Woel. ‘Er komt iemand aan. Wij gaan ook even aan de kant. Kom op jongens.’
De dieren doken het struikgewas in en de vogels gingen op het hek zitten.
De man van de vroem zette de wagen met 1 wiel neer en pakte de stok. Met de drie uiteinden van de stok schepte hij hooi van de wagen waar Kabou op zat in de wagen met het ene wiel.
‘Wat doet hij nou?’ vroeg Kobus.
‘Hij schept het hooi met een hooivork in een kruiwagen,’ zei Eek. ‘Ik hoorde de vorige keer dat die stok en wagen met het ene wiel zo worden genoemd. Als de kruiwagen vol is rijdt hij daarmee naar de dieren. Zij kunnen dan het hooi opeten. Als Kabou zich nu maar goed verstopt!’
‘Ohh, hij heeft al drie scheppen gedaan en komt steeds dichter bij Kabou,’ hipte Kobus van zijn ene poot op zijn andere.
‘Hellup,’ hoorden ze en ze zagen nog net de rode muts van Kabou in de kruiwagen verdwijnen.
‘Rustig blijven Kabou, verstop je. De man heeft je niet gezien. Wij zijn bij je en lopen met de kruiwagen mee. We halen je er dan straks wel uit,’ riep Eek.
Hoe, dat wist hij zelf ook niet, maar dat zouden ze dan wel zien.
De man reed inmiddels met de kruiwagen verder het park in.
‘Kom op jongens, er achteraan,’ moedigde Eek aan.
De dieren renden achter de kruiwagen aan en Merel, Hans en Sgul vlogen er boven.
De man liep snel en ging richting de omheining waar de grote dieren met hele lange neuzen stonden.
×