Samenvatting
Sinds de Franse revolutie worstelen de politiek en de rechtspraak met het vinden van het juiste evenwicht tussen enerzijds de vrijheid van beroep en bedrijf, en anderzijds bescherming tegen misbruik van die vrijheid. De wetgever maakt hierin en herziet regelmatig keuzes. Er blijft echter altijd een arena over, waarin de burgerlijke rechter benaderd wordt om op basis van ongeschreven recht in te grijpen. Bij de beoordeling pleegt mededingingsvrijheid het uitgangspunt te zijn. De redenen waarom bepaalde concurrentiegedragingen tóch als oneerlijk en ongeoorloofd moeten gelden, zijn niet altijd even duidelijk. Het klassieke civielrechtelijke leerstuk van de oneerlijke of ongeoorloofde mededinging kan wat dit betreft wat leren van het jongere broertje, het antitrust- of kartelrecht. Daarin geldt als richtsnoer: de verzekering van een werkzame en onvervalste mededinging. Bij die benadering wordt ook rekening gehouden met marktmacht en marktomstandigheden. Voor het nut van die benadering in de civiele rechtspleging in zaken van ongeoorloofde mededinging, wil dit boekje aan de hand van voorbeelden de ogen openen. De tekst werd uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar op de door de Marcel Henri Bregstein Stichting ingestelde bijzondere (wissel-)leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Mr. D.W.F. Verkade (1944) was al eerder werkzaam aan de UvA en daarna als hoogleraar aan de universiteiten van Nijmegen en Leiden. Daarnaast was hij bijna 30 jaar advocaat in Amsterdam. In 2002 werd hij advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Hij is lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.