Samenvatting
Vanaf begin 1966, 17 jaar oud, heb ik me, even onbeholpen als experimenteel, gewaagd aan de poëzie of wat daarvoor door moet gaan. Soms ook wel proza, aanzetten tot verhalen, e.d. Zoals ik eerder schreef in 'Alles zou kunnen ophouden': “Als het er echt op aankwam me uit te drukken in woorden resulteerde dat vrijwel altijd in poëzie. Zelfs als ik het wel eens waagde in proza te starten, 'ontaardde' het toch weer in poëzie. Waarmee ik bedoel dat de zinnen uitgemergeld raakten, de woorden zich beperkten tot de meest noodzakelijke, die qua innerlijk en uiterlijk bij elkaar moesten passen. Niet snel tevreden, zelden een voorzichtige glimlach, veel twijfel, veel schrappen.” Na een halve eeuw schrappen wordt het tijd om echt op te ruimen. Ik kan dat beter zelf doen dan het aan een ander over te laten de berg oud papier te vergroten met het resultaat van 50 jaar stug doorschrijven. Het leeghalen van de vele mappen en vooral het verscheuren van wat ik aan het papier heb toevertrouwd, geeft een dubbel gevoel. Enerzijds opluchting, anderzijds lijkt het op de schrijnende pijn van loslatende huid, van schaafwondjes, van heimwee naar alles wat verloren is gegaan, van verliezen tegen de tijd.