Oh, God ...
1
De ontmoeting ...
Ik had mijzelf ooit eens iets beloofd; wanneer ik zou sterven én ook nog in iets dat men de hemel noemt zou komen. Zou ik de Schepper een enorme trap voor Zijn heilige, edele delen verkopen.
Waarom?
Ik zal het kort proberen uit te leggen:
Het is al een lange tijd geleden dat mijn geloof in God groot was, voor zover dit al aanwezig was. Ik geloof wel, laat ik hierover duidelijk zijn. Helaas voor velen niet op de wijze die men in de boeken zoals de Bijbel voorschrijft.
De reden hiervoor is, dat ik gedurende mijn leven dingen mee heb moeten maken die ik niet met “Het Geloof” kon rijmen en dus brokkelde het kleine beetje geloof in die éne God langzaam maar zeker af.
Dit afbrokkelen ging op zeker moment sneller dan dat de Amerikanen huizen opblazen; mijn vader stierf en volgens mij veel te jong!
Ik had mijzelf dus iets beloofd en nu was het dan zover ...
Ik lag op een bed en wist dat mijn tijd voorbij was. Waaraan ik ben gestorven?
Ik heb werkelijk geen idee. Op de één of andere manier schijnt je geheugen dit deel van je leven te wissen bij “aankomst”.
Rondom mijn bed was opeens een helder licht, iets waar ik mij enorm aan stoorde want ik was net in slaap gevallen.
Toen ik mijn ogen opende om te zien welke gek het in zijn hoofd had gehaald het licht weer aan te doen, keek ik in de verveelde ogen van een voor mij vreemde man.
‘Goeie morgen, meneer. Wilt u hier uitstappen, de Hemel is hier aan uw linkerhand. De Hel is bij de kruising rechts. Zoek het verder zelf maar uit.’
Met dit laatste draaide de man zich om en liep sjokkend van mij weg, richting Hemel.
Wie is die man?
Dacht ik. Ergens kwam hij mij vaag bekend voor.
Hoe heette die vent aan de Hemelpoort ook alweer?
Ik kon het mij niet meer herinneren, zoals veel dingen mij ontschoten waren. Behalve de belofte aan mijzelf, die was ik niet vergeten!
Ik sprong met frisse moed uit het bed, dat in de echte wereld mijn laatste rustplaats was geweest, en liep op de kruising af die mij was aangewezen.
Eigenlijk was dit niet zo moeilijk want dit was het enige dat zichtbaar was. In de verdere omgeving was er niets, gewoon niets!
Geen mist, geen prachtige planten en bomen, geen fluitende felgekleurde vogels, gewoon niets. Behalve dan dat net iets te felle licht.
Ik droeg een verkleurde oude spijkerbroek, net iets te ruim, maar die zitten nou eenmaal het lekkerst. Verder droeg ik mijn favoriete “FBI-shirt” dat ik zelf gemaakt had.
Achterop stond onder de letters FBI: undercover agent, wat mij toen ik het maakte wel grappig leek.
Ik miste mijn zonnebril verschrikkelijk en liep met toegeknepen ogen richting de splitsing.
Midden op de kruising stond een bord (gesponsord door de ANWB), de pijl naar links wijzend gaf aan dat daar de Hemel lag. Naar rechts was de weg naar de Hel.
De afstand was bij beiden weggelaten.
Onder het bordje naar de Hel hing een kleiner bord (gesponsord door de NS, en gefinancierd door de Europese Unie): “vervoer GRATIS!”
Waarom mij dit niet verbaasde weet ik nog steeds niet precies maar ik begon al wel een vermoeden te krijgen.
Helaas bij de weg naar de Hemel stond niets.
Ik besloot toch de weg naar de Hemel te nemen, want ik had nog iets te doen en mijn doel was dichtbij ...
Ik moest dus gaan lopen.
De weg was lang en eerlijk gezegd dodelijk saai. Gelukkig was ik dat al en liep ik dus gewoon verder. Het grote niets en het te felle Hemelse licht zo veel mogelijk negerend.
Als het er allemaal zo uitziet, dacht ik bij mijzelf, dan moet ik toch sterk overwegen om straks die andere weg te nemen en te kijken hoe het daar is.