Samenvatting
Ze zaten vredig op een deken in het parkje voor het woonhuis van Elian. Elian gaf Dolf een kusje op de wang. Alles leek vredig, alles leek in orde. Het parkje had de naam Sparrenwoud, naar de enkele pijnbomen die aan de rand stonden. Voorbij de duivelende fontein, de vijver met eendjes, waterhoentjes, riet en waterlelies. Aan de rand van de vijver een roerloze blauwe reiger. Verder dan de donkerblauwe kiosk, de grote keien en het verwaarloosde rosarium, bestaande uit witte en roze rozen. Daar waar de pijnbomen of fijnsparren zijn. Overal zijn oude bomen, een berk, hoge taxusbomen, acacia’s, blauwsparren, vele beuken met overal grindpaadjes. Mensen laten er hun hond uit. Grote beukenbomen met een onderlaag van rododendrons.