Fragment
Fragment uit hoofdstuk 1. ‘Het Vertrek’:
“Oh, nee, wat moet hij hier weer? INGE! die flapdrol is er!” roep ik naar Inge die binnen in de keuken aan het inpakken is.
“We hadden toch afgesproken dat hij pas morgen zou komen voor de overdracht? En wie heeft hij bij zich? Alweer een nieuwe vriendin?” vervolg ik mijn verontwaardiging uitend aan mijn vrouw.
“Habari! Winfred, how can we help you,” begroet ik de man die net ons terrein komt opwandelen.
“We hadden toch een afspraak staan voor morgen?”
“Hi Ebbo,” zegt Winfred met z’n typisch Australische accent.
Ik kijk hem aan en observeer onze 65e jarige huisbaas. Hij draagt een zogenaamde vlotte zwarte jeans hoog op z’n heupen die hem veel te strak lijkt, echter een blik op de rest van zijn gestalte geeft je het vermoeden dat dat meer te maken heeft met z’n volgestopte, gedrongen oude mannen postuur dan dat de broek een aantal maten te klein voor hem is. Korte mouwen overhemd met het knoopje dicht tot aan de hals, brilletje op, dunne blonde haren en zo’n ‘smirk’ op z’n gezicht van iemand die weet dat hij ongevraagd en ongelegen aan komt waaien, en zich er ondertussen niets van aantrekt.
Onze vriend is een pas gepensioneerde NGO medewerker die zichzelf een redelijke ‘ladiesman’ vindt en waarschijnlijk wel beseft dat hij dat alleen in sommige Aziatische en Afrikaanse landen waar kan maken.
Hij heeft al een paar scheidingen achter de rug en vorige week hebben we zijn nieuwste aanwinst uit Zambia mogen bewonderen.
Dolores, mooie vrouw met minder dan één derde van zijn levensjaren onder haar prachtige glanzende donkerbruine huid. . . . .
………………………………………………………………………….……………………………………………
. . . . De auto is nu ingepakt, zegge: tent, jerrycans voor water, jerrycans voor diesel, schop, machete, gereedschap, tafel, stoelen, slaapmatjes, dekbed, kussens, kookgerei, eetgerei, koelbox (op de valreep gekocht en achteraf nooit ijs in gedaan doch was redelijk mierbestendig), allerlei touwtjes, ijzerdraad en ‘duct tape’ om op mijn eigen onorthodoxe ‘westerhof’ manier alles te repareren dat evenwel nodig is, elektronische bandenpomp (werkt op de accu), twee boxen vol met boeken, mondharmonica, kruiswoordpuzzels, gasfles (overal in Afrika te gebruiken, zolang je maar in Tanzania blijft), yoga matjes en niet te vergeten mijn fiets die we met veel poeha uit elkaar gehaald en ingepakt en al op de imperiaal bevestigd hebben.
Want je weet het maar nooit, altijd handig als je in de bush vast komt te zitten dan kun je toch mooi met de fiets hulp gaan halen.
Achteraf gezien hebben we de fiets welgeteld 1 keer van het dak gehaald, en dat was na een jaar toen we redelijk in de gaten hadden dat een fiets wel heel weinig toegevoegde waarde biedt op zo’n trip, waarna we het tenslotte aan mensen in Malawi hebben weggegeven.
O ja . . . en US dollar 10,000 in de voering van de achterbank verstopt, want pinautomaten zijn nota bene niet in alle Game Parks en lokale nederzettingen aanwezig.
We zijn er dus klaar voor. Plan: met onze Tanzaniaans geregistreerde auto en ongeregistreerde tent, een lange tijd door Afrikaanse landen ten zuiden en zuidwesten van Tanzania te gaan reizen, om in ieder geval over een jaar terug in Tanzania te komen omdat dan de verzekering van de auto afloopt, en dan zien we wel weer verder. . . . .
………………………………………………………………………….………………………………………………
Fragment uit hoofdstuk 2. ‘Zambia’:
. . . . Rond twaalf uur komen we dan uiteindelijk bij de grens van Zambia aan.
Eerste indruk . . . ZOOITJE!
We zien een groot aantal vrachtwagens geparkeerd op een zanderig met gaten (on)gevuld stuk weg, een paar kantoortjes, gevolgd door een hek met een soort van militair erbij dat de grens van Tanzania aangeeft. Dan een groot stuk zanderig terrein met hier en daar een platje asfalt, wat her en der verspreide kantoortjes zonder opschrift en dan nog meer geparkeerde vrachtwagens. Dit alles wordt opgesierd door allerlei wild rondlopende mensen, dat met veel lawaai gepaard gaat. Vanuit de verte zien we dat we daarna nog door een hek met slagboom moeten, voordat we in Zambia aangekomen zijn.
Helaas, zover is het nog niet!
We parkeren de auto voor het eerste hek en voordat we kunnen uitstappen, staan er al een aantal lokale jongemannen om ons heen, waardoor ik nauwelijks het portier open kan krijgen.
“You go to Zambia? . . . I help you with the papers . . . I change money for you, good price! . . . I guard your car . . . You need sticker on your bumper? . . . I have a cheap price, etc, etc.”
We negeren de meesten en mompelen tegen anderen “Hapana . . . asante.” (Nee, dank je) in het Swahili om ze toch een beetje de indruk te geven dat we doorgezomerde Afrika reizigers zijn.
Een aantal van de service aanbieders laten zich echter niet zomaar afwimpelen, en hebben bovendien allang in de gaten dat we als ongeoefende overland reizigers voor het eerst een grens oversteken. Met het doorzettingsvermogen en de vastberadenheid van ervaren Jehova getuigen vergezellen ze ons naar het douane-immigratie-en belastingkantoor. Al lopende laten zij ons een officieel legitimatie bewijs zien waarop gedrukt staat dat zij erkende vertegenwoordigers van forwarding agents (expediteurs) zijn, dat mij overigens niet onder de indruk maakt want die kun je overal in Dar es Salaam wel voor elkaar krijgen, net zoals rijbewijzen voor zowat ieder vervoersmiddel en nog vele andere zaken.
Daarbij proberen ze ons te overtuigen dat zij ons leven stukken makkelijker kunnen maken door ons te assisteren bij het verkrijgen van alle papieren, die je blijkbaar nodig hebt om Zambia binnen te mogen.
Eentje verzekert ons ervan dat we hem kunnen vertrouwen: “Because I’m a Christian,” en trekt vervolgens een heilig gezicht en voegt daaraan toe dat hij zijn diensten graag gratis aanbiedt. Ja . . Ja!
Ondertussen zijn we in het immigratie- douane- belastingkantoor beland en laten eerst onze paspoorten afstempelen.
So far . . . So good! Vier meter rechts van de douane bevindt zich de balie van de TRA (Tanzanian Revenue Authorities = Tanzaniaanse belastingdienst) en ik krijg meteen al zwetende handen.
Tijdens mijn werk in Dar es Salaam heb ik regelmatig met vertegenwoordigers van deze uitzonderlijke instantie te maken gehad en ik kan je vertellen dat het niet allen ‘Christians’ zijn, zoals de ‘agent’ die samen met een vriend ons nog steeds als een schaduw (ver)volgt en ons nog immer heel graag wil helpen. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
. . . . De kliniek blijkt een typisch Afrikaanse bedoening te zijn. Een gelijkvloers cementen gebouwtje met afbladderende verf, wat hangende functionarissen, en hier en daar wat loslopende en wachtende patiënten. We lopen naar de balie en leggen uit dat we voor een malaria test komen en vertellen haar de symptomen waar we allebei last van hebben.
Inge kan ondertussen zowat niet meer op haar benen staan, en gelukkig worden we meteen geholpen. We worden naar een klein kamertje achter in een gang geleid dat grote vergelijkingen vertoont met een gewone keuken, laboratorisch opgeluisterd door middel van een microscoop die naast het aanrecht staat. Een mannelijke verpleger neemt met een injectienaald bloed van ons af en vraagt ons even een paar minuten buiten te wachten, terwijl hij intussen ons bloed zal analyseren.
We zitten in de wachtkamer en kijken naar de anti-aids en malaria preventie posters die overal om ons heen hangen, en beseffen weer dat grote delen van Afrika medisch gezien nog verre van ontwikkeld zijn. Na een tijdje wachten roept de verpleger ons terug in zijn ‘keuken’ en begint ons uit te leggen dat er vijf fasen in de malaria infectie bestaan. Hoe hoger de fase hoe meer virussen (parasieten) in je bloed, waarbij fase vijf een dusdanige infectie betekent dat, onbehandeld, dodelijke gevolgen kan hebben. . . . .
………………………………………………………………………….…………………………………………….
. . . . Zo ook op een avond, wanneer we rustig in onze tent liggen te slapen horen we allerlei gerommel dicht om ons heen. We zijn de hippo’s al gewend die ’s nachts uit de rivier de kant op waden en bij ons in de buurt komen grazen, maar dit geluid van neergaande bomen en losrukkende takken doet ons vermoeden dat het om een kudde olifanten gaat.
Eentje staat nu pal naast onze tent en doet verwoede pogingen om met z’n slurf een onschuldig boompje uit de grond te rukken . . . waar wij onder gekampeerd staan.
Ik kijk Inge zo eens aan en Inge kijkt mij aan, en we fluisteren tegen elkaar dat dit toch wel erg dichtbij is. We hopen van ganser harte dat het kolos ons niet met tent en al de rivier in doet kukelen, want die zit nog vol met hippo’s en krokodillen . . . en dat avontuur willen we graag vermijden.
Voor het eerst beseffen we, dat onze met zorg uitgezochte plek misschien toch niet de meest wijze keus is. Niettemin, nu niets aan te doen en we hopen dat het verhaal dat ons wijs is gemaakt dat dieren, inclusief olifanten, een tent als een massief object zien en er ‘over het algemeen’ niet op gaan staan, op waarheid berust. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
. . . Als je op een gegeven moment bewust bent geworden van je eindeloze gedachten stroom, als je beseft waar dit vandaan komt en waar het voor dient, kom je niet meer van deze waarneming af. Niet dat je dan geen gedachten meer hebt . . . Neen. . . , je wordt er alleen continue mee om de oren geslingerd.
Na alle waarschijnlijkheid wordt de gedachten stroom minder naar gelang jezelf bewuster wordt, en meditatie helpt er ook goed bij . . . of tegen eigenlijk.
Zover ben ik helaas nog niet en na een tijd rijden stel ik voor om een muziekje op te zetten om de gedachten wat af te leiden. Inge die met hetzelfde bewustwordings proces loopt te kampen, zegt nog dat het besef dat je hebt van je ego, je gedachten, emoties en je eigen bewustzijn een pracht spel is, niettemin ook zeer vermoeiend. Ik ben het van harte met haar eens.
Een muziekje dus. We zijn allebei de aanwezige keuze op de IPod al redelijk zat en kiezen dan uiteindelijk voor ‘Liga Bue’ (Italiaanse zanger) dat na de eerste tune gehoord te hebben mijn gedachten meteen naar mijn tijd in Italië terugbrengt:
. . .”Milaan, mooie tijd”. . . Ik zie de kamer waar ik woonde voor me en herinner me de tijd dat ik samen met m’n goede vriend Arnold veel gingen stappen . . . “Milaan, ook hard werken . . . collega’s . . . hoe zou het met Luca zijn, die had een motor. . .Ah! motor rijden, mooie vakantie met Inge op de BMW in Engeland . . . Engeland, leuke tijd gehad met Kevin en Duncan . . . hoe zou het met Duncan gaan, nu alweer twee kinderen . . . Kinderen, blij dat wij ze niet hebben, geeft veel meer vrijheid . . . Ah! Vrijheid . . . wat is vrijheid eigenlijk? Doen en laten wat je kunt? Niet in de ban van je gedachten leven? Waar zullen we na Afrika eens heengaan? Toch een hotelletje ergens beginnen . . . wel hard werken ook op Zaterdag en Zondag . . . Zondag, moesten we altijd naar de kerk . . . waarom is het zingen in de kerk toch altijd zo neerslachtig? . . . Wim kwam eigenlijk nooit neerslachtig over, wat zou hem toch bezield hebben? Zonde dat hij er niet meer is . . . Dood . . . begraven of crematie, maakt mij niets uit alles wordt toch weer hetzelfde, fysieke vormen bestaan uit atomen dat bestaat uit elektron, neutrons en protons die weer bestaan uit nog kleinere materie. Dus op subatomair niveau bestaat alles uit dezelfde materie dat waarschijnlijk door een soort energie bij elkaar wordt gehouden in verschillende composities. Als je een soort van subatomaire bril zou dragen, dan zou alles er in de Wereld hetzelfde uitzien en kun je geen vaste vormen waarnemen. Jammer dat ik niet het brein van een Einstein heb om alles beter te begrijpen . . . hij had wel vreemd haar . . . Hoe zal ik mijn haar doen? Laten groeien of kort houden . . . Inge’s haar waait alle kanten op . . . Blij dat Inge en ik samen zijn, niet iedereen zou zo’n trip leuk vinden . . . ”
Het heeft allemaal geen zin, alleen het moment wanneer je beseft dat je aan het denken bent, heb je geen gedachten. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment uit hoofdstuk 3. ‘Botswana’:
. . . . . We stappen uit en zien aan de overkant een pick-up truck bemand door lokale Botswanen, die net als wij peinzend naar de plas water kijken. Één ervan stapt uit en loopt door het water richting onze kant. Het water reikt hem tot aan z’n kin.
Wanneer hij onze kant bereikt heeft weet de beste man ons met zekerheid te vertellen dat het met de auto wel te doen is wanneer je langs de buitenkant van de onderwater liggende weg blijft rijden. Omdat, zo gaat hij verder, daar het meeste gras groeit en dus de meeste grip voor de banden verschaft.
“Ja, ja . . . dat klinkt allemaal heel logisch, en laat dat eerst maar eventjes zien hoe dat moet,” dagen we hen uit.
De man gebaart zijn vriend dat alles prima in orde is en we zien de pick-up een klein aanloopje maken en rijdt dan precies naar het midden van de ‘onderwater’ weg. Dus het tegenovergestelde wat zijn collega ons net adviseerde. Vervolgens raakt hij met een grote plons de stilstaande rivier. Het water spat tot hoog boven de motorkap uit, verstikt de motor en komt dan stil te staan in het midden van de rivier. Dit is het tegenovergestelde van goed voor de auto en ik vraag me af of ze het wel weer aan de praat zullen krijgen. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
. . . . De vriendelijke gids neemt afscheid en loopt via de korte weg, midden over de zoutpan, terug naar het dorp.
Ok . . . de zon gaat bijna onder, dus aan de slag.
We zoeken een redelijk waterpas vlakke plek uit, egaliseren de grond, plastic zeil erop, tent er bovenop, opblaasbedjes erin, lakens, kussens, duvet en onze kleding tassen erin, vuurplek uitzoeken, houtsprokkelen, stoeltjes opzetten en klaar om te genieten.
Tijdens het uitvoeren van al deze routinematige activiteiten herinner ik mij de woorden van Joe Gargery in ‘the Sea, the Sea’ (Iris Murdoch):
“There is remarkable satisfaction in the performance of these simple tasks.”
Na een heel kwartier genieten, beginnen we met ons reinigings ritueel met behulp van een emmer en een afgemeten hoeveelheid water - zo’n liter per persoon - zeep en een washandje. We maken daarvoor gebruik van een stukje cementen vloer, dat in een ver verleden ooit dienst deed als picknick area, en nu wel zo handig is om de voeten wat zand vrij te houden. Als Inge zich aan het wassen is ziet ze niet ver van haar vandaan een slang wegspiralen, en gaat ervan uit dat het reptiel meer angst voor haar vertoont dan andersom.
De buitenkant is verzorgd en nu is de binnenkant aan de beurt. Knoflook, groene paprika, uien en tomaten worden door Inge op professionele wijze in stukken gesneden. Vervolgens neem ik het kook proces voor mijn rekening waarvan het resultaat pasta met groentesaus moet worden. Ik neem tijdens de zware arbeid er een glaasje halfzoete lauwe wijn bij en voel me de koning te rijk.
Na het eten met een afgemeten hoeveelheid water afwassen, de boel opruimen en het vuur kan aan. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
. . . . Dag vijf is aangebroken en we zijn van plan door te rijden naar het ‘Kgalagadi National Park’. Dit park ligt ten zuiden van de ‘Ka Concession area’ waar een rivier door heen stroomt (Oranje rivier), die de grens met Zuid-Afrika markeert.
We staan vroeg op en om negen uur is alles al ingepakt. Klaar om weg te gaan. Nog even de stenen onder de wielen weghalen en starten maar.
“Prrrrt . . . ,” doet de motor. Ik draai nog een keer de sleutel om en hoor, “Prrrrt . . . klik, klik, klik . . . . , “ en dan . . . niets meer.
“DIT IS NIET OK!” galmt het door mijn gedachten.
De voltmeter die 12 hoort aan te geven leest nu 2-4 volt. Een lichte vorm van paniek doet zich in mij opwellen en een soortgelijke emotie meen ik ook in Inge’s gezicht te kunnen aflezen, want onze vermeende vorm van ideale isolatie lijkt snel een ‘curse’ te worden.
We doen de motorkap open en kijken half intelligent naar de twee heavy duty 12 volts accu’s, die de auto rijk is. We snappen niet hoe die beiden leeg kunnen zijn, daar we ze tijdens het kamperen nooit gebruiken. We hebben geen lichten, koelkasten, etc. De accu wordt alleen gebruikt als we de deuren open doen om wat te pakken waardoor er een klein lampje aangaat. We deduceren dat er waarschijnlijk ergens een lek moet zijn. Echter die diagnose helpt ons op dit moment niet veel verder.
We zijn nu over de eerste schok heen en zoeken naar oplossingen.
Als je bijna een lege accu hebt kun je de auto nog altijd aanduwen, weten we te verzinnen. Ik kijk zorgwekkend naar de bijna 2,5 ton wegende auto en aanschouw het mulle duinzand om ons heen, tegelijkertijd besef ik ook dat we op een heuvel staan. We schatten in dat als we de auto ietsjes verder duwen, de helling misschien wel voldoende gravitatiekracht teweeg kan brengen om een klein beetje vaart te krijgen. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment uit hoofdstuk 7. ‘Zimbabwe’:
. . . . De tent wordt opgevouwen en we zetten ons schrap voor Zimbabwe, waar we allebei erg nieuwsgierig naar zijn.
We hebben aardig wat, voornamelijk negatieve, verhalen gehoord: geen diesel te krijgen, niets te eten, etc. Behalve dan van het aardige stel uit Gorongosa, en met gemengde ‘tweedehands’ gevoelens komen we bij de grens aan van een voor ons onbekend land.
Robert Louis Stevenson heeft ooit gezegd:
“There are no foreign lands. It is the traveller who is foreign.”
Dat is inderdaad een mooie filosofische gedachte en als reiziger is het inderdaad zaak om altijd open, onbevooroordeeld, respectvol en onbevangen een nieuw land tegemoet te gaan.
Aan de andere kant kom je als reiziger niet altijd in een welkome, ongedwongen, open omgeving terecht, maar soms in een afgesloten identiteits vacuüm met uiteenlopende vrije wil beperkende dogma’s, ge- en ongeaccepteerde rolpatronen, mensonterende en discriminerende praktijken, en velerlei andere opgelegde beknottingen die andermans ervaring- of verwachting van een gelukkig leven beïnvloeden. En die hoef je niet noodzakelijkerwijs te omarmen.
Natuurlijk zal je je als gast in een ander land moeten gedragen en waar nodig aanpassen, echter je hoeft ook weer niet alles onder het mom van ‘cultuur’ te accepteren.
Ethiek is in principe een universeel concept en de ingrediënten die het opmaken zijn over het algemeen niet grens beperkend en hangen af van het effect dat iemands actie heeft op andermans perceptie van - of op diens verwachting van geluk. En is het niet zo dat iedereen de wens heeft om gelukkig te zijn en om misère te vermijden?
Nu zal het idee van geluk, van persoon tot persoon verschillen. Toch zal dat in de kern waarschijnlijk wel dicht bij elkaar komen.
Als je in een, voor jou, vreemd land bent en je aanschouwt een, in jouw ogen, onetische situatie, vraag jezelf dan wel af hoe je dit het beste positief kan beïnvloeden. Via subtiel gedrag of als een olifant in een porseleinkast? Iedere situatie is uniek en beoogt zijn eigen aanpak, en ieder z’n zelfzucht neiging is groot, zowel op individueel als op groeps niveau, en het is gemakkelijker daar op te trappen dan er doorheen te prikken.
In ieder geval zal ik nu, in ode aan Stevenson, mezelf als vreemde beschouwen en niet het land als zodanig betitelen, en mezelf aanpassen waar nodig. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
. . . . Na twee dagen gaan we er op ons gemak vandoor, en als we de tent aan het opvouwen zijn zie ik Charles aan komen lopen.
“Oh, nee!” denk ik meteen vooroordelend,
“Hebben we hem iets gegeven komt ie meteen voor meer.”
Mijn zojuist in stilte uitgesproken reflexmatig ingeslopen pre-opinie, getuigt uiteraard niet van menslievendheid en komt wat harteloos over. Het hebben van vooroordelen is sowieso het tegenovergestelde van goed, en je ongenuanceerde subjectieve pre-perceptie ondermijnt logischerwijs iedere huidige en potentiële situatie, relatie en gebeurtenis. Ik kan nog wel proberen mezelf te vergoelijken, door aan te geven dat mijn ongezouten oordeel ongetwijfeld veroorzaakt wordt door de vele opgehouden handen en de oeverloze kreten als: “give me my money!” die we de afgelopen jaren vele malen hebben moeten aanhoren.
En dat is natuurlijk een excuus van niets, en kan in ieder geval niet dienen als laatbrief voor m’n onbillijkheid . . . misschien alleen verklaren.
Zo staat mij een situatie nog duidelijk voor de geest dat zich afspeelde in Dar es Salaam, toen ik op een avond met de motor van het werk huiswaarts keerde en pech kreeg.
Al zwetend, hijgend en puffend was ik de motor aan het duwen en twee mensen kwamen naast mij lopen. Ik dacht nog, wat hulpvaardig ze komen mee duwen, maar neen hoor ze wilden “hun geld” van me.
“Hun geld?”
Jawel, dat is de term die veelal gebezigd wordt.
Ik weet ook niet waar ze het vandaan hebben, maar ergens hebben ze (‘ze’, refereert naar de geld vragende types) het opgepikt dat de juiste frasering in het Engels om van witkezen geld los te krijgen is:
“Give me my money!”
In plaats van het meer grammaticaal correcte, zij het nog steeds onbeleefde: “Give me money!”
Of het meer resultaat bevorderende: “Can you please give me some money.”
Dit alles geldt natuurlijk nog steeds niet als justificatie, en ik moet mijn leven dan ook beteren. Gelukkig hoef ik dat niet alleen te doen en de alleraardigste Charles komt er al aanlopen, om mij vandaag de eerste les te geven. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment uit hoofdstuk 8. ‘Mozambique (noord)’:
. . . . Om deze plek te bereiken is echter nog niet zo simpel.
Een paar maanden geleden hebben we de pleisterplaats wat grof op de kaart gemarkeerd dat zich in een nogal bushachtig, redelijk onbewoond gebied bevindt.
De geasfalteerde wegen hebben we nu al een tijdje achter ons gelaten en we rijden op oneffen zandwegen, door dichtbegroeide bush en komen af en toe een kleine nederzetting tegen. Er zijn aftakkingen genoeg, maar welke nu de juiste is . . . “is vers numero twee,” zoals mijn vader zou zeggen.
We stoppen in een dorpje om navraag te doen, en meteen verdringen zich tientallen mensen rondom de auto. We vragen, krijgen wat vage antwoorden, nemen wat afslagen op basis van de verkregen instructies, voelt niet goed, gaan terug naar het hoofdpad, informeren, nemen een afslag, voelt niet goed, etc, etc.
Op een gegeven moment komen we dan toch bij de kust aan, echter we zijn er nog niet. En helemaal zeker of we wel de goede weg genomen hebben zijn we ook niet. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment uit hoofdstuk 11. ‘Rwanda’:
. . . . Toch wel spannend, vinden we alle drie, en met de adem ingehouden en de oren gespitst proberen we mensaap geluiden te herkennen.
Na zo’n tien minuten horen we wat geritsel . . . en even later zien we de mensaap die dat veroorzaakt heeft in de vorm van één van de permanente trackers, die vermomd als partizaan inclusief militair uniform en geweer, door de bosjes naar ons toeloopt. Hij vertelt dat de geanticipeerde groep zich zo’n honderd meter schuin op de heuvel boven ons bevindt, en de gids maant ons dat we nu compleet stil moeten zijn en hem in kolonne van één moeten volgen. Daarbij instrueert hij ons dat we de Gorilla’s, en speciaal de mannetjes, niet in de ogen moeten aankijken maar, dat we bij een eventuele confrontatie nederig ons hoofd moeten buigen en bij een potentiële aanval op onze hurken moeten gaan zitten, en in géén geval weg moeten rennen.
Een zilverrug mannetje is zo’n 3x de grote van een gemiddeld mens en verdient alleen daardoor al alle respect, en we nemen zijn instructies zorgvuldig in ons op.
In file stappen we voorzichtig achter de gids aan het pad af.
Als stadse boskabouters strompelen we de heuvel op, waarbij we de vele brandnetels niet eens gedeeltelijk weten te vermijden. We zetten al onze zintuigen op scherp om niet onverhoeds besprongen te worden door één van de harige kolossen. Voetje voor voetje komen we dichterbij en ineens worden we opgeschrikt door een gerochel, dat niet ver van ons vandaan lijkt te komen.
De rochel komt echter van de gids, die met deze gorilla impressie de apenfamilie al van te voren over onze aanwezigheid wil waarschuwen en ons daarmee officieel aanmeldt, zodat de in het wild levende dieren op hun beurt niet onverhoeds door vrees overvallen worden, met alle gevolgen van dien.
Dan hoest hij weer wat geluiden uit z’n keel . . . en dan nog een keer . . . we horen geritsel . . . wat gerop en getrek aan takken . . . en plotsklaps zien we een Gorilla voor ons verschijnen. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment uit hoofdstuk 13. ‘Kenia’:
. . . . Hij blijkt het inderdaad beter te weten dan wij, want na een prettige nacht helemaal alleen in deze fantastische omgeving met meer dan uitzonderlijke sterrenhemel, genietend van een bij elkaar gesprokkeld kampvuur, worden we de volgende dag rond een uur of zes wakker ‘gesnoozed’ wanneer we wat geroezemoes horen, dat vlak voor onze tent vandaan lijkt te komen.
Ik doe de rits iets open en gluur er doorheen, doe hem snel weer dicht en zeg tegen Inge,
“Er zitten twee Maasai krijgers voor onze tent!”
“Mooi is dat,” zegt Inge en zonder woorden te gebruiken voelen we beiden al aan waar de bui hangt. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
. . . . Met het meer achter ons gelaten, begeven we ons nu midden in de woestijn.
Wat een geweld!
Niet ongelijk de muren van Jericho, die tweedimensionaal neervielen bij de klanken van de bazuinen, vallen de schellen van mijn ogen bij het aangezicht van deze denderende leegte, afgeladen met oog ontsluitend . . . Niets.
Totale verlatenheid! Geweldig om hier te zijn.
In geen velden of wegen ook maar iets te bekennen dat als baken kan gelden. Alles om ons heen is zand en zinderende hitte, stenen en gruis met alleen je eigen gedachten als toevluchtsoord.
Overigens niet zo gemakkelijk om, zonder GPS, je weg te vinden. Overal zien we oude bandensporen die helaas alle kanten opwaaieren. Op gevoel en met behulp van de zon kiezen we de juiste sporen uit, waarvan we alleen weten of dat de juisten zijn als we het einde ervan bereikt hebben.
Allebei proberen we de gedachte aan pech met de auto, die met bepaalde regelmatig in ons achterhoofd opduikelt, te negeren, want er is hier geen telefoonverbinding, waardoor je redelijk op jezelf bent aangewezen. Ik zou sowieso niet weten wie we zouden moeten bellen, en dat doet er even niet toe. En met onze technische kennis komt dat er waarschijnlijk op neer dat we lang moeten wachten in de hoop dat er op een gegeven moment iemand langs komt.
We beseffen wel dat het totaal geen zin heeft om daar nu over na te denken en we bannen die negatieve gedachte, zo goed en kwaad als dat gaat, dan ook uit ons hoofd. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment uit hoofdstuk 14. ‘Tanzania’:
. . . . Op een mooie dag word ik wakker en het is mijn verjaardag.
Na een feestelijk ontbijt, een vrolijk kopje koffie en wat cadeautjes in de vorm van snoepgoed, maken we getweeën een wandeling op het verlaten strand, dat we bijna dagelijks doen en bovendien altijd deden toen we nog in het huis aan het strand in Dar woonden, zo’n 4 kilometer naar het zuiden.
We lopen zo’n drie kwartier richting het zuiden en keren dan terug. Vijftien minuten voordat we onze tent bereiken zien we drie kerels - tussen de 20 en 25 jaar - onze kant oplopen.
Daar is op zich niets vreemd aan, daar kleine groepen vissers vaak met hun lange sleepnetten op het strand aan het werk zijn en anderen gebruiken de brede strook zand vaak als medium om van A naar B te lopen.
Ik loop aan de waterkant en Inge schuin achter me, zo’n tien meter hoger op het strand. Als we elkaar dichter genaderd zijn, beginnen ze wat begroetingen naar ons toe te roepen op quasi nonchalante overvriendelijke manier.
Dit gebeurt ook wel vaker als je op het strand loopt, en het is niet ongewoon dat sommigen je benaderen, je de hand willen schudden en soms een zielig verhaal komen houden in de hoop dat jij ze gaat helpen, of ze zijn gewoon geïnteresseerd in je en komen simpelweg een praatje maken of ze willen samen met je op de foto.
Opties voor benadering genoeg.
Het drietal heeft zich ondertussen gesplitst en twee van de jongens zijn Inge nu genaderd, terwijl ze doorgaan met quasi populaire opmerkingen te maken. De ander komt mij nu tegemoet. . . . .
……………………………………………………………………………………………………………………………
×