Fragment
"Ik was het akkefietje waarbij de CFO in kwestie dacht dat ik zijn toetje was alweer vergeten. Het was vooral een vreemde gewaarwording omdat ik de man in kwestie al dik een jaar kende. We hadden nog nooit samen geluncht. Daar was onlangs verandering ingekomen toen hij had gezegd dat het er nu maar eens van moest komen.
Omdat ik in mijn optiek een normale zakelijke relatie had met de man, reed ik met hem mee naar het restaurant dat hij had gereserveerd. Het etablissement maakte onderdeel uit van een gerenommeerde hotelketen.
De lunch verliep aanvankelijk normaal. We praatten eerst over zaken en daarna passeerden de gebruikelijke koetjes en kalfjes de revue. Daarbij deelde de CFO uitgebreid wat details over zijn pasgeboren zoon. Hij was er vol van.
Het venijn zat dit keer in de staart.
“Zullen we?” vroeg hij, toen hij de rekening had betaald, mij voorgaand naar de receptie.
Denkend dat hij bedoelde ‘zullen we naar mijn auto lopen?’ omdat ik met hem was meegereden, liep ik in de richting van de uitgang.
“Nee, niet daarheen,” maakt hij mij duidelijk, mijn arm grijpend.
Pas toen hij de receptioniste om een kamer vroeg, begreep ik dat hij andere bedoelingen had.
“Nee, dat ga ik echt niet doen,” was mijn geschokte reactie.
De CFO had zijn schouders opgehaald.
“Dan niet,” was zijn laconieke reactie, alsof het niets uitmaakte.
Zelf vond hij zijn vraag niet bijzonder.
“Tachtig procent van het zakenleven gaat vreemd,” beweerde hij, terwijl hij naar de auto toeliep.
“Dan behoor ik tot de twintig procent die dat niet doet,” was mijn response, denkend dat hiermee de kous af was.
Daar vergiste ik mij in. Het ritje terug naar zijn kantoor was tenenkrommend.
Onderweg vertelde hij mij uitgebreid met welke dames uit de zakenwereld hij het had gedaan en hoe.
“Ik kreeg alle standjes te horen, echt niet normaal. Hij dacht zeker dat ik spijt zou krijgen van mijn beslissing,” lachte ik.
In tegenstelling tot Rogers, deed hij bij de volgende afspraak alsof er niets aan de hand was.
×