Fragment
Niets bewoog in het door ontbreken van de wind verstilde landschap. De moordend hete zon brandde onverminderd door. Het doffe ploffen van zijn eigen voetstappen op de droge grond was het enige geluid in de wijde omtrek dat Maarten hoorde. Als hier al dieren waren dan hielden zij zich schuil tot de zon onderging, dacht hij.
Alsof iemand in zijn hoofd kon kijken schoof op datzelfde moment de dag snel en geluidloos in de nacht. Van het ene op het andere moment was het aardedonker. Maarten zag helemaal niets meer. Geen enkel silhouet tekende zich af. Zelfs de groep cactussen die vlakbij stond zag hij niet meer.
Maarten voelde zich onbehaaglijk. Was hij hier alleen? Een ree in het bos was het laatste levende wezen dat hij gezien had. Op de tast gespte hij de slaapzak los van zijn rugzak. De tent opzetten was onbegonnen werk in deze duisternis. Hij kroop in de slaapzak en trok hem diep over zijn oren. In slaap vallen durfde niet hij. Stel dat er in de nacht wilde dieren uit hun holen tevoorschijn zouden komen. Hij vocht tegen zijn vermoeidheid. Om wakker te blijven, neuriede hij zacht de liedjes die zijn moeder met hem zong toen hij nog klein was. Maar lang hield hij het niet vol. De slaap kwam toch en nam hem mee.
×