Samenvatting
Onze woordenschat wordt voortdurend aangevuld met nieuwe woorden. We benoemen er een nieuwe zaak mee (ontvrienden), en kunnen ermee sturen (asielplaag) of verzachten (seniorenmoment). De bouw van deze woorden is duidelijk, maar hoe zijn obesitaks, dissen of asobak gevormd? De structuur van woorden, hun onderlinge relaties, en de manieren waarop de woordenschat kan worden uitgebreid staan centraal in deze nieuwste, volledig herziene editie van het standaardwerk over de morfologie van het Nederlands.
Waarom zeggen kinderen flatten in plaats van flats? Waarom hebben we wel een woord onnozel, maar geen woord nozel? Is de spelling pannenkoek beter dan pannekoek? Waarom maakt zelfs koningin Máxima fouten van het type een leuke meisje?
'Morfologie' is ook een wegwijzer naar de vakliteratuur, biedt onderwerpen en literatuur aan voor werkstukken, en bevat veel oefenvragen. De gepresenteerde analyses weerspiegelen recente inzichten over de structuur van lexicale kennis in de theoretische taalwetenschap. Dit boek richt zich in de eerste plaats op studenten Nederlands en Taalwetenschap aan universiteiten en hbo-opleidingen. Daarnaast kan het ook door iedereen met belangstelling voor taal gebruikt worden als inleiding in de morfologische theorie.