Fragment
‘Goed beschouwd…,’ zei Mick Skynner en zette langzaam zijn lege glas terug op het tafeltje, ‘Goed beschouwd zitten we dus eigenlijk tot onze nek in de shit.’ Hij viste kalm een sigaret uit het voor hem liggende pakje en stal hem met kalme gebaren op. Mick Skynner deed alles altijd kalm. Ook mensen vermoorden.
‘Waar heb je ‘m gelaten?’ vroeg Augie Klum, die eigenlijk August heette omdat hij in die maand was geboren.
‘Ergens op een bouwterrein aan de rand van de baai,’ antwoordde Mick. Hij haalde een paar keer krachtig zijn neus op, mompelde ‘Klote dope…’ en gaf vervolgens de barkeeper een wenk om de glazen bij te vullen. Ze wachtten tot dat gebeurd was en praatten toen zachtjes verder.
‘Ik dump dat lijk,’ zei Mick, ‘Gooi er nog een zooitje bakstenen overheen, alsof ‘ie gestenigd is, weet je wel…en dan staat die nachtwaker daar opeens, met een joekel van een herdershond. Wel een mooi beest trouwens…’ Hij nam een slok wodka en een trekje van zijn Camel filter. ‘Allebei afgemaakt. Logisch toch?
‘Ergens wel,’ antwoordde Augie een beetje aarzelend. Het viel Mick op.
‘Wat had ik anders moeten doen? Hard weglopen? Nee, die gozer moest eraan. En dat beest ook.’
‘Bang dat ‘ie zou gaan lullen?’
‘Ja, natuurlijk! Wat denk jij nou?’
‘Ik bedoel de hond,’ zei Augie grijnzend. ‘Geintje…’
Mick Skynner kon er niet om lachen. Hij fronste alleen even zijn wenkbrauwen en staarde Augie net iets te lang aan.
×