Fragment
1.Alles smaakt beter met boter, Roomboter
Mijn vader Theo, die ook de vader was van mijn vier zusjes, maakte er geen geheim van, dat hij van lekker eten hield. Hij at graag, hij at veel, hij at vet, hij at zoet en hij at heel zout. Hij spoelde alle spijs weg met veel water en bier. Wijn was hem te wrang. Zijn brood besmeerde hij met een flinke lik boter, roomboter, één vinger dik en dan kwam het beleg: zure zult, bloedworst, hausmacher uit de Achterhoek, droge worst of jonge kaas. ’s Avonds at hij het liefste stamppot van rauwe andijvie met spekjes of dunne sliertjessoep met veel vlees. Sla en andere rauwkost vond hij konijnenvoer. Hij at met smaak en klaagde nooit. Hij at met veel geslobber en gesmak. Bestek gebruikte hij liever niet, leek wel: één vork of lepel was meestal genoeg. De rest deed hij wel met zijn handen.
×