niet beschikbaar
Vonneke bleek een zeer charmante, zachtaardige, maar volstrekt bange, onzekere en wanhopige vrouw, waarbij de paniek en het verdriet op haar gezicht voortdurend om voorrang streden.
De grote onrust huisde ook in haar. Zij kon het ‘mislukte’ in zichzelf niet omhelzen.
Vonneke was mijn spiegel en als ik naar haar keek zag ik mezelf.
Kennelijk dacht zij daar heel anders over, want nadat de dag was verstreken riep ze me zachtjes bij zich en ze keek alsof ze iets stiekems wilde vragen.
Ze was vandaag nog te bang geweest om veel woorden te gebruiken en had bijna de hele dag in stilte doorgebracht en rondgekeken zonder zich in de gesprekken te mengen.
Ik ging naast haar zitten en onmiddellijk fluisterde ze: ‘U heeft wél een lange dienst zeg: het is al half zeven! Nou ja, is ook wel makkelijk voor u direct gaat. Hoeft u thuis niet meer te koken natuurlijk. U heeft groot gelijk. Volgens mij kunt u thuis alleen nog maar met uw benen op tafel liggen na zo’n dag tussen dit stel hier.’
Ik dwaalde even af, voelde ontsteltenis en verwarring, maar al snel haalde de stem van Vonneke me opnieuw uit mijn verbazing.
‘Enne… weet u. Ja, ik ken ze natuurlijk nog niet, maar van al diegenen die ik vandaag heb gezien vind ik u echt de leukste en warmste therapeut. U maakt me niet zo bang. Eigenlijk helemaal niet zelfs. Dus met u zou ik graag willen praten als u dienst heeft. Zou u dat willen doen? Ik zou het zó fijn vinden!’
Mijn eerste ontmoeting had dienst. Die van de eerste nacht en ik kreeg het benauwd. Dus dat kwam goed uit dat hij er was, want hij kon altijd wel wat hebben.
Hij was de rust en de aandacht zelve en voelde als een Kuuroord voor ons allemaal. Een Kuuroord waar het goed toeven was en hij hoefde er niet eens wat voor te doen dan alleen maar een Kuuroord te zijn.
Ik had Vonneke gezegd dat ik het er met mijn ‘collega’s’ over zou hebben omdat ik werkelijk niet zou weten wat ik op dat moment anders had moeten zeggen tegen haar.
Ik ging naar het Kuuroord, naar mijn collega dus die, zoals altijd, rustig op het bankje in de gang zat, nu met een paar meiden om zich heen.
Dat stond me ineens niet aan en ik prevelde een wens dat ze allemaal op zouden hoepelen en bemerkte een irritatie vanwege het vrouwelijk kirrend volkje om hem heen.
Een korte blik op de klok leerde me dat over ongeveer vijf minuten het bezoekuur zou beginnen.
Dat kwam dan mooi uit omdat het gekir, dat om hem heen zat, dan wel weer uit zou vliegen.
Dus had ik even het rijk alleen. Mooi zo, ik kreeg immers toch niemand op bezoek.
Familiestop. Nog steeds en maar goed ook, want het licht ging meer en meer schijnen op mijn geheimen en problemen dus mijn familie moest ik hier nog even niet hebben. Hoezeer ik hen ook miste.
Ik slikte mijn verdriet stilletjes weg, want nu moest ik immers overleggen en als ik dan toch ‘collega’ was leek het me een goed idee om dat in het kantoor te doen.
Dan hoefde ik even geen patiënt te zijn.
Want daar werd ik zo langzamerhand wel een beetje moe van.
Ik vertelde hem het verhaal. Het verhaal over het verzoek van Vonneke.
Hij luisterde goed, keek me aandachtig aan, schudde zijn hoofd en sprak toen zacht:
‘Hoe krijg je het toch voor elkaar? Heb je daar nou nooit eens over nagedacht? Je bent hier voor jezelf en je hebt nog heel wat te doen en je doet veel, maar eigenlijk nog steeds te weinig. Daar maak ík me bezorgd over en daarin sta ik niet alleen. Je bent de ideale patiënt, Marleen en dat zijn niet de makkelijkste.’
Ik voelde allerminst een ‘collegiaal overlegje’ aankomen.
‘Hoe ga jij hier voor jezelf zorgen? Want dat is je valkuil. Dat is waarom Vonneke denkt dat je hier werkt. Dat doe je ook goed, dat kun je goed, maar kun je ook goed voor jezelf werken? Werken aan en vragen wat jíj nodig hebt om zo te onderzoeken en ontdekken hoe je verder kunt.’
Ik keek hem aan en het werd ineens even stil in mij.
Dat had ik mezelf dus nog nóóit afgevraagd, hoe ik voor mezelf zou zorgen en moeten zorgen of kunnen zorgen. Dat zat immers niet in mijn systeem.
Ik had geleerd te kijken. Naar buiten, naar anderen, naar mijn vader, naar mijn moeder, mijn broers en zusje en meteen daarna weer naar de rest van de wereld. Wat díe nodig hadden.
Daar werd ik namelijk voor beloond, want daar won ik de liefde mee die ik hard nodig had om te overleven.
Dus eigenlijk deed ik wat ik kende en bleef er verder niets anders over dan lege handen.
Ik liet zijn woorden stilletjes op me inwerken.
Hij had gelijk. Alleen wist ik niet goed waar ik zou moeten beginnen. Dat moest ik immers nog gaan leren en daarom zat ik hier. Als bewoner dus en níet als collega.
Gelukkig niet.
×