niet beschikbaar
Bij mijn fiets staat de politieagent! Met kaplaarzen en hoog leren gordel.
Nog hijgend van het harde fietsen; zijn conditie is ook niet alles!
“Zo, van Oosterwijk,” en hij kijkt mij zeer dringend aan van onder zijn politiepet, haalt even diep adem en gaat verder: “heb je mij niet horen roepen?”
“Roepe? “ herhaal ik, ”Neije. Ik was bij de dokter binnen.”
Ik heb weer een normale ademhaling en kan dus rustig antwoorden.
“ ’t Was ook niet hier,” gaat de agent onverstoord verder. Weer zuigt hij flink wat lucht naar binnen. “Het was bij de kerk in de buurt. Ik heb je daar gesommeerd om te stoppen! Waarom reed je door?”
Ik kijk hem met een schuin gehouden hoofd vragend aan. Dat is trouwens een normale houding voor mij in moeilijke situaties.
“Bij de kerk? Ik heb niks gehord. Ik moest medicijnen veur ons moeder haolen, want die is nog al ziek. Daor maok ik me een bietje zurgen om.”
Ik kijk hem recht in de ogen en probeer niet te blozen, maar voel toch het bloed naar mijn hoofd stijgen. Gelukkig is het al behoorlijk donker en het enige licht komt van een buitenlamp, aan de muur van de dokterswoning geschroefd, die zijn zwakke schijnsel over ons heen werpt. En ik sta met mijn rug naar de lamp, zodat de agent mijn gezicht nauwelijks kan onderscheiden. En dus ook niet ziet, dat ik rood aan loop!
“Je hebt geen achterlicht!” gaat de politieman rustig verder en wijst naar mijn fiets.
“Hoe kan dè nou”, reageer ik bijna oprecht.
Ik houd even de adem in en ga dan op besliste toon verder. “Thuis braande ‘t nog.”
In gedachten prevel ik een schietgebedje:
‘Och God, laot ’t lampke nie kapot zijn. Laot ’t lampke nie kapot zijn!’
“Probeer het maar eens,” zegt de gerechtsdienaar, die er absoluut niet aantwijfelt, dat het echt niet zal branden.
“Draai maar eens aan je voorwiel.”
Ik til de voorzijde van mijn fiets aan het stuur omhoog en geef een slinger aan het voorwiel, waar de dynamo op draait. Beide kijken we naar het kleine achterlichtje op het witgeschilderde spatbord.
Het licht op! Het lampje brandt!
De agent staat even perplex, kijkt me scherp aan en perst zijn lippen op elkaar en zegt even niets.
Hij blijft me alleen strak aankijken, zeer strak! Dat even lijkt wel een uur!
Ik meen in het duister te zien, dat het rooie politiehoofd van zonet helemaal donker rood is geworden. Ik houd mijn adem in.
, Het lampje brandt! ‘Wat gaat er nou gebeuren?’ zijn mijn volgende gedachten.
“Rijden maar!”
De agent kucht er een beetje bij en knikt met zijn hoofd richting de straat.
De spanning is te snijden, als ik mijn rijwiel omdraai en langzaam wegfiets. “Schiet maar op, je moeder wacht op haar medicijnen.” Zegt hij nog.
“Houdoe meneer!” groet ik netjes.
×