Samenvatting
Honderden overgeleverde liederen getuigen van een levendige liedcultuur in en rond de vele laatmiddeleeuwse conventen van de moderne devotie in de Lage Landen. Dit boek laat voor het eerst zien hoe deze devote liederen werden verzameld in handschriften en hoe deze verzamelingen werden gebruikt in het conventsleven. Hoewel de clustering volgens verschillende principes geschiedde, loopt de jaarcyclus als een rode draad door de handschriften. De liedverzamelingen volgen niet alleen de liturgische kalender, maar representeren ook de wisseling van de seizoenen en de zich herhalende ritmes die het sociale leven structureerden. De handschriften werden zó vervaardigd dat men nieuwe liederen kon blijven toevoegen zonder de cyclische organisatie te verstoren. Devote liedverzamelingen blijken dus ingericht voor een seizoensgebonden gebruik in meer dan alleen religieuze zin. Met deze invalshoek biedt Cécile de Morrée een nieuw perspectief op de verhoudingen tussen profaan en religieus in de laatmiddeleeuwse liedcultuur.