Fragment
Een witte Suzuki Swift rijdt het erf op. Peter stopt de sigaret terug in het pakje. Hier, vanuit de keuken, heeft hij goed zicht op de vrouw die uitstapt. Ze is klein en mollig en heeft een grote bos krullen. Geen jonge hittepetit, constateert hij een beetje spijtig. Niet dat hij nou zit te wachten op iemand die zijn hormonen op hol brengt, maar het personeel in het revalidatiecentrum had hem een inkijkje gegeven in de wereld van een generatie die het de komende dertig tot veertig jaar moest gaan maken. De dames waren jong, energiek, uitdagend af en toe, en beslist niet op hun mondje gevallen. Ze gaven hem het gevoel dat hij er nog best mee door kon. En dat gevoel kon hij wel gebruiken. Maar goed, het ging tenslotte niet om hem. Alles voor Astrid en als het even kon het beste dat er te vinden was. Hij slikt de bittere smaak in zijn mond weg, zet zijn zakelijke gezicht op en gaat haar tegemoet.
‘Goedemorgen. U heeft ons gevonden!’ Hij steekt zijn hand uit. ‘Ik ben Peter Vanderlee.’
Een kleine, zachte hand wordt in de zijne gelegd. Een blozend gezicht met een ondeugende glimlach wordt naar hem opgeheven. Grote grijze ogen kijken hem vriendelijk aan.
‘Hallo, ik ben Tieske, de wijkverpleegster.’
Peter wendt zijn blik af en knikt in de richting van een pad dat langs de boerderij naar achteren loopt. ‘Zal ik u direct maar naar mijn vrouw brengen? Ze is al een poosje wakker en dan kunt u daar nader kennis maken…’
Zonder haar antwoord af te wachten beent hij weg.
×