Fragment
Ik houd mijn ov-chipkaart tegen de scanner en hoor twee piepjes uit het apparaat komen. Met een hupje spring ik de bus uit op de lage stoeprand, mezelf opvangend als ik bijna uitglijd over een groot, nat boomblad. Beschaamd kijk ik om me heen of niemand het heeft gezien, maar iedereen lijkt teveel gefocust op zijn eigen bezigheden om het op te merken.
Over het lange pad van grijze stoeptegels loop ik van de bus-halte naar de ingang van het ziekenhuis, waar verschillende mensen in een rolstoel of met een infuuspaal gretig trekjes van hun sigaret nemen. Ik hoest als de bittere tabaklucht mijn kant op waait en loop met een snelle pas door de draaideuren van de ingang om de stank te ontwijken.
Als ik de balie nader zet ik een zo ernstig mogelijk gezicht op, om de baliemedewerkster zo goed mogelijk te overtuigen van mijn verhaal.
‘Hoi, mijn beste vriendin is net binnengebracht. Ze heeft een auto-ongeluk gehad en is tegen een boom aangebotst. Mag ik weten waar ze ligt?’ zeg ik zo zacht en verdrietig mogelijk. De gezette baliemedewerkster kijkt me bezorgd aan over haar rode brilmontuur. Wanneer ze beweegt lijken de knoopjes van haar witte blouse bijna open te knappen.
‘Och meis, wat erg! Dat zal over Aimée van Leeuwen gaan? Ik hoorde dat ze een uur geleden is aangekomen.’ Ik knik en probeer net te doen alsof ik mijn tranen moet inhouden.
‘Ze ligt op de Intensive Care, afdeling A3, kamer 19. Ik weet niet of je al bij haar mag, maar daar weet het personeel op de afdeling meer van. Sterkte meid.’ De vrouw kijkt me vol medelijden aan. Ik mompel een zielige ‘dank je wel’ en loop dan richting de liften om de juiste afdeling te vinden. A3, kamer 19. Nu hopen dat ik Casper hier niet tegen het lijf loop.
×