Samenvatting
Er zijn heel wat voorbeelden van merkgebruik door cabaretiers. Ronald Goedemondt heeft (de geurkaarsen van) Sissy Boy afgebrand, Veldhuis & Kemper hebben vrijwel een hele voorstelling gewijd aan Club Robinson en over welk bekend merk heeft Lebbis eigenlijk geen tirade gehouden? Maar mag dat eigenlijk wel? En als een cabaretier dat mag zéggen, zou een columnist dat dan ook mogen schrijven? Of tekenen, in het geval van spotprenten en cartoons? Kortom: hoe staat het met de ruimte voor satire in het merkenrecht? Aan de hand van de beruchte 'Buckler-affaire' van Youp van 't Hek en vele andere aansprekende voorbeelden, probeert dit boekje een antwoord te geven op die vraag.