Fragment
“Binnen liggen nog gewonden. Jeroen, Kris en Zwarte.”
“Och lieve hemel, Melanie. Wat is hier allemaal gebeurd?
Ik bel echt liever de politie en een ambulance.”
“Geen tijd. We moeten weg hier, vlug! De krachten die hier aan het werk zijn,
zijn door politiemensen niet te bevechten.”
Melanie ging staan. Ze was even duizelig.
Ze liep de gang in, weg van de voordeur. Sylvia was bang om haar te volgen,
maar deed het toch. Ze hield nog steeds het mes stevig omklemd. Melanie
liep naar een ruime kamer. Daar lagen Kris, Jeroen en Zwarte op de grond.
“Wat is er met hen gebeurd?” vroeg Sylvia.
“Ze zijn door negatieve krachten onderuitgehaald.
Ze moeten hier zo snel mogelijk vandaan.”
Melanie gaf eerst Kris, en toen Jeroen, zachte klapjes op de wangen.
Beiden kwamen bij. Kris kreunde en kokhalsde.
“Kom gauw, de voordeur is open. We moeten maken dat we hier uitkomen.
Als de negatieve het doorkrijgt, gaan we eraan.”
Kris en Jeroen stonden op. Jeroen viel bijna weer om, Melanie kon hem nog
net op tijd ondersteunen. Sylvia tilde intussen Zwarte op, met haar vrije hand,
en nam hem mee naar de voordeur. De andere drie volgden haar, en zo snel
mogelijk liepen ze door de gang naar de voordeur. Maar toen ze vlakbij de
enige ontsnappingsmogelijkheid waren, hoorden ze hem.
Zijn nare stem bulderde door de gang.
“Waar denken jullie naar toe te gaan?”
Vervolgens hoorden ze, dat de voordeur tegen de kruk werd aangeduwd.
Het gaf een schrapend geluid. Zo vlug ze konden, renden ze naar de voordeur,
en probeerden ze zich er één voor één doorheen te wurmen. Eerst ging Sylvia,
die Zwarte met een arm tegen zich aangedrukt hield. Daarna werden Jeroen
en Melanie door Kris naar buiten geduwd. Daarna was er een harde klap.
De kruk was gebroken. De ene helft viel op de stoep. En de deur viel met een
klap dicht. Kris kon nog net op tijd zijn hand terugtrekken, doch het topje van
zijn linker wijsvinger kwam tussen de deur. Ze hoorden hem schreeuwen.
Eerst hard, maar al snel leek het van heel ver te komen. De negatieve muur
was hersteld. Het topje van de vinger stak op lugubere wijze naar buiten,
vastgeklemd tussen de deur en het kozijn.
“Nee! Kris, nee!” riep Melanie.
“Ga weg van hier” hoorden ze Kris roepen.
“Dit is mijn lot.”
Alle drie konden ze hem van heel ver horen. Alleen Zwarte niet, die was nog
niet bij bewustzijn.
“Nee, Kris!” riep Melanie nogmaals.
“Ga weg!” schreeuwde Kris.
“Kom Melanie” zei Jeroen. Hij sloeg zijn arm om Melanie heen.
Melanie liep te huilen. De kans dat de voordeur een tweede keer lang genoeg
openbleef, was heel klein. De negatieve had zich even niet met hen bemoeid,
waardoor de deur open kon blijven. Hij was te druk bezig geweest met Jonan,
om hem uit een of andere kast te krijgen. Melanie meende de negatieve het
woord ‘schemerkast’ te horen zeggen.
De negatieve zou niet nog een keer zo onoplettend zijn.
×