Fragment
De dokter nam voorzichtig mijn hand in de zijne en kneep er een beetje in. Hij duwde tegen de nagel van mijn duim, hij boog het gewrichtje, draaide hem een beetje heen en weer en trok eraan. Hij deed het voorzichtig maar toch kermde ik van de pijn. Dokter Polman woonde aan de Stationsweg in een mooie oude villa. We waren er nog nooit eerder geweest. Lo-gisch, want wij waren vandaag pas in Haren komen wonen. Aan de Fuutweg. Een mooie simpele en grappige straatnaam, dat vond Dokter Polman ook. Een kortere naam dan onze vorige straat, die nog op mijn tekenblok stond geschreven. Dat had Marja gedaan want schrijven en lezen kon ik zelf nog niet. Ze had het voorgelezen: 'Jorientje van den Hom-bergh, Samuel van Haringhouckstraat 28, Bolsward, Fries-land, Nederland, Europa, Noordelijk Halfrond, Wereld, Melkweg, Heelal.' Dat klopte nu niet helemaal meer. Wij woonden nu in een van de zeven nieuwe huisjes op een rij aan de Fuutweg. Huisnummer 26, het derde huis gerekend vanaf de Lutsborgsweg.
Waar de achtertuinen moesten komen was het nog één ben-de, met stapels bakstenen, kapotte planken en zelfs een oud VW-busje. Ik liep er nieuwsgierig naar toe. De wielen zaten er al niet meer aan en ook de ramen waren eruit. Beide deuren stonden wagenwijd open. Op het dak zat een rijtje kinderen, met hun benen bungelend over de rand. Een meisje met kort stekelhaar vroeg of ik hier ook nieuw was komen wonen en toen ik knikte, zei ze: ‘Kom er dan maar bij.’
Voorzichtig klom ik het dak op. Ik ging naast het meisje zit-ten en liet mijn benen ook bungelen.
‘Ik heet Yteke, ik woon dáár.' Ze wees naar het hoekhuis. 'En jij?' Ze wachtte het antwoord niet af en riep: 'Zullen we doen wie het eerste in het busje zit?’ Meteen liet ze zich naar be-neden zakken. Behendig slingerde ze haar benen door de openstaande deur naar binnen. Ik probeerde via de andere kant direct hetzelfde te doen terwijl de andere kinderen ook van de bus afsprongen. Snel greep ik me vast aan de deurpost en wou juist als een aapje naar binnen slingeren toen de deur met een klap dichtsloeg, precies met mijn duim er nog tussen. Een vlijmscherpe pijn joeg door mijn duimnagel, zo venijnig dat het door mijn hele arm en lijf begon te bliksemen. Ik gilde het uit.
‘Mijn duim is eraf, mijn duim is eraf!’ Ik strompelde bij de bus vandaan, stak mijn hand in de lucht maar ik durfde er niet naar te kijken. Wat als het echt zo was? De andere kinderen schuifelden om me heen en staarden naar mijn hand terwijl ik stond te trappelen van de pijn.
Nu herkende ik moeders stem. Ze was blijkbaar op het gegil afgekomen.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze.
..
×