Samenvatting
Ik zie hem nog aan komen lopen met zijn rieten koffer. De koffer is zwaar en ik begrijp hoe dat komt: hij zit vol met boeken. Dikke, zware boeken. Prekenboeken. Joris loopt er helemaal scheef door. Hij moet wel heel erg sjouwen, vind ik. En soms koopt bijna niemand een boek van hem. Een enkele keer koopt moeder er wel eens een.
In ‘Mee op de Wind’ beschrijft Maaike Bakker (1939) een Barendrechts tuindersgezin van binnenuit door kinderogen. Via conventikel en slagerij ontdekt ze haar eigen dromen: juf worden, de liefde vinden, schrijven. Zonder opsmuk krijgt de lezer een beeld van naoorlogs Rotterdam, van herrijzend Nederland, van kleine en grote rampen en triomfen voor een gevoelig meisje. Ze stuit daarbij op belangwekkende vragen. Hoe noem je je oudere zus wanneer ze trouwt? Tante? Waarom ziet die man die aan de deur komt er zo eng uit – in de Hongerwinter? Zal je doodzieke broer, na gedurig gebed van de dominee, genezen? En wie is toch de tante van de Barendrechtse brug?
Over ‘Mee op de Wind’:
“De schrijfster laat je over haar schouder meekijken met zoveel verbeeldingskracht dat je allerlei zaken al lezende ziet gebeuren. ‘Mee op de Wind’ leest vlot weg. De meerwaarde is dat de schrijfster met eerlijkheid en respect over haar leven en vooral haar gezinssituatie verhaalt - nostalgisch en herkenbaar.” J. Mastenbroek, publicist, redacteur van Oude Paden en kenner
van de ‘kleine kerkgeschiedenis’.