Fragment
Het leven was niet makkelijk voor een vervloekte tuinkabouter. Daar was Marlan heel vlug achter gekomen. Zodra er een mens in de buurt kwam, versteende hij, of hij dat nu wilde of niet. Het was onderdeel van zijn vloek.
Zo stond hij vaak hele dagen in de kasteeltuin, hongerig, stijf, onzichtbaar voor de talloze bezoekers en bewoners van kasteel Hoogzicht. Hij haatte zijn situatie, zijn belachelijke puntmuts, de baard die hem gegeven was, de absurde kuiltjes in zijn wangen. Toch was er één lichtpuntje te vinden in wat hem was aangedaan: het was niet de bedoeling geweest.
Steeds als hij daaraan dacht, moest hij grijnzen. Wie goed naar de massieve stenen tuinkabouter keek op zo’n moment, zou gevaarlijke lichtjes in zijn ogen kunnen herkennen, maar niemand lette op hem. Voor de tuinvrouw was hij een van de vele hebbedingetjes van mevrouw Erica de Hoog, voor alle anderen was hij nagenoeg onzichtbaar. Zelfs Rafaël, die hem dit had aangedaan, wist niet dat hij hier stond.
Op een steenworp afstand van zijn slaapkamer.
×