Fragment
1
De klus is geklaard en hellehond voor even weer koest. Zittend op zijn knieën legde Benjamin het mes naast zich neer op het hoopje kille aarde. De dode hand gooide hij in het gat in de grond dat hij zo-even behendig als een dolle hyena uitgegraven had. Het vallende blad van de oude wilg, waaronder hij verborgen ging, dwarrelde als een stilzwijgend applaus rondom hem neer. De morgendauw die door de dunne stof van zijn hardloop-broek sijpelde maakte zijn scheenbenen koud, maar dat deerde hem niet. In de schaduwen van de vroege ochtend keek hij naar de contouren die oplichtten in het gat van donker en bewonderde zijn werk. Bij nader inzien was het een prachtige hand. Mooier dan haar eigenaresse. De vingers waren lang en smal, de nagels roze onder de afgebladderde zwarte lak. Rigor mortis leek nog niet te zijn ingetreden, maar goed, dat was maar een gok. Lijk-schouwen was nooit zijn ambitie. Hij grijnslachte zacht voor zich uit. Nee zeg, stel je voor, bah. Maar ontleden kan ik als de beste. Het polsgewricht had hij met brute kracht van haar onderarm losgedraaid, zoals je doet met de poot van een gebraden kippetje. Automatisch knorde zijn maag. Voor ontbijt had ik geen tijd, maar een tafel bij mijn vaste stek De Pijp is zo gereserveerd. Met zorg had hij het vel van de knook weggesneden. Precies zoals Stef Splinter mij dat leerde. Plots geritsel deed hem de oren spitsen. Spiedend keek hij over zijn schouder. In de mistige ochtendschemer besnuffelde een aangelijnde labrador onbesuisd de groenstrook langs de Singel. Sjorrend aan de rollijn riep diens baasje een paar barse vermaningen. Hij zoemde op de rijzige grijsaard in: kapitale overjas, dure loafers, een rechter in ruste wellicht, of een generaal buiten dienst, maar wel een slaaf van zijn huisdier. De sukkel. Langs de waterkant strekten een stel slaperige eenden verstoord hun nekken uit. Bijna verdween de hond in het kroos, maar de rollijn hield hem bestraffend tegen. Verontwaardigd haalde hij zijn neus op. Ik had dat tyfusbeest allang laten verzuipen. Op zijn hoede klopte hij de rulle aarde van zijn handen. Niemand kon hem zien. Maar toch is het verstandiger om geen risico te nemen. Hij glimlachte trots. In al die jaren nooit gepakt. Dus waarom nu mijn onberispelijke staat van dienst op het spel zetten? Met een getergde zucht reikte hij naar de hand en beroerde haar voor een laatste keer. Hij had nog even van zijn noeste arbeid willen genieten, maar die eer was hem blijkbaar niet gegund. Hij liet de hand los en dichtte het gat haastig maar vakkundig. Hij stond op en knipperde met zijn ogen naar het waterige zonnetje dat boven de statige herenhuizen aan de overkant van het plantsoen tevoorschijn kwam. Kom, Cerb, we moeten gaan. In zijn binnenste blafte hellehond verzadigd. Zorgvuldig verborg hij het mes in zijn rugzakje en hing het nonchalant om zijn schouders. Geruisloos maakte hij zich uit de voeten. Alsof hij nooit ter plaatse geweest was.
2
Gejaagd stapte Bente de portiektrap van de Rotterdamse bovenwoning af die ze met haar huisgenootje Paula deelde. Aan haar onderarm bungelde een stoffen strandtas, de kleurige herinnering aan een voorbije zomer vol afstudeerfeestjes, friends with benefits en vrijheid. Wankelend hield ze zich aan de reling vast. Die nieuwe, torenhoge hakken hadden zo’n goed idee geleken, je moet tenslotte indruk maken op je eerste werkdag, en bovendien camoufleerden ze haar luttele lengte. Ze giechelde. Ja, in haar hoofd was ze een heuse vamp. Haar gezicht betrok. Toch was ze in de spiegel niet meer dan een verlegen propje– niet bepaald benijdenswaardig knap… Tijd voor zelfmedelijden hebben we nu niet, zong het stemmetje in haar achterhoofd.
Grijnzend trotseerde ze de laatste paar traptreden en holde stuntelig in de richting van de tramhalte om de hoek. Een losliggende stoeptegel deed haar bijna struikelen, maar gelukkig wist ze hem nog net te ontwijken. Opgelucht duwde ze haar weerbarstige, kastanjebruine krullen uit haar gezicht en mompelde bestraffend tegen zichzelf: “Opletten, trutje.”
In haar hand begon haar Samsung verwoed te zoemen. In dubio staarde ze naar het scherm. Ze had helemaal geen zin om haar moeder’s gezeur aan te moeten horen. Ze had zich inderdaad bijna verslapen, maar dat hield ze liever voor zich. Ze tandenknarste. Het was toch niet te geloven? Haar moeder had niet alleen ogen in haar rug, maar ook een ingebouwde nestgeursensor– om haar nog op twintig kilometer afstand te kunnen lokaliseren, als het moest. Met een zucht vol tegenzin bracht ze de verbinding tot stand.
“Ja?” zei ze kortaf, en wist het ‘wat mot je, ma’ nog net achterwege te laten.
×