Fragment
Major Taylor loopt door Maastricht, de tweede stad die de Amerikaanse wielrenner aandoet op zijn Europese tournee. Ook hier wordt hij aangegaapt – in 1902 is een zwarte man in Nederland een bezienswaardigheid. Een enkele durfal probeert zijn aandacht te trekken met een “Allo boy”. Taylor kijkt er niet meer van op, hij is het gewend aangegaapt te worden.
Hij mist zijn lief Daisy. Ze zijn in maart getrouwd, vlak vóór hij naar Europa vertrok. Daisy zou hem vergezellen maar ze voelde zich niet lekker en besloot op het laatste moment thuis te blijven. Uit elke stad stuurt hij een ansichtkaart om haar de reis te laten meebeleven, haar lieve woordjes toe te fluisteren. Zijn kriebelschrift is lastig te ontcijferen. En hij is kort van stof: 13 mei 1902, ‘Hello sweetheart. How is my girl?’ Misschien heeft hij zijn aandacht er niet helemaal bij – het wordt zoetjesaan tijd om zich voor te bereiden op de wedstrijd van vanavond. Hij is niet echt bang voor de Nederlander waar hij tegen gaat uitkomen, maar je weet het nooit – thuisrijders blijken soms over onvermoede krachten te beschikken. De lokale held Harrie Meijers is een geduchte tegenstander, een wereldtopper, die er op gebrand is hem te verslaan.
Taylor verkeert als zwarte sportman in een schizofrene positie. Aan de ene kant is hij de vedette die vele jaren de overwinningen op de wielerbaan aan één rijgt. Sportliefhebbers kijken er naar uit hem te zien rijden, ze waarderen zijn prestaties, juichen de wielerkampioen toe. Aan de andere kant wordt hij gezien als een inferieur soort mens: een neger. Nederlandse kranten en encyclopedieën uit die tijd etaleren zonder gêne hoe men over gekleurde mensen denkt –men is overtuigd van de superioriteit van de blanke. Zijn overwinningen gaan daarom tegen de natuurlijke orde in. Journalisten vinden het moeilijk te accepteren dat een zwarte beter is dan een blanke.
×