Fragment
In de in 2004 verschenen studie van ds. M. Golverdingen “Om het behoud van een kerk” kwamen de inhoud en de totstandkoming van de door de Gereformeerde Gemeeenten gedane Synodale uitspraken van 1931 uitgebreid ter sprake.
In zijn recente proefschrift Vernieuwing en verwarring werd door de promovendus uitvoerig aandacht gegeven aan de kerkelijke behandeling en de hierop gevolgde schorsing van ds. Kok op Generale Synode van 1950. In hoeverre ds. Golverdingen bij de beoordeling van deze geruchtmakende zaak dezelfde norm heeft gehanteerd als bij die van de synodale uitspraken kan nu de geïnteresseerde lezer zelf oordelen.
“Wie gereformeerd wil zijn, heeft met het Besluit van de Dordtse Leerregels aan de gereformeerde belijdenis genoeg en is geroepen over het geloof der kerken te oordelen op grond van dit belijden zelf.”
Met deze conclusie van ds Golverdingen kunnen wij ons van harte verenigen.
Het ging bij de verwikkelingen rond ds. R. Kok uiteraard niet om de opvattingen van een of andere onbetekenende dorpsdominee.
Hoewel het manuscript van mijn boek Leven en prediking van ds. Reinier Kok (1890-1982) in historisch perspectief al geruime tijd gereed was, heb ik de publicatie hiervan, in verband met de verschijning van het proefschrift van ds. Golverdingen, even uitgesteld. Vandaar dat de belangstellende lezer nu voldoende materiaal tot zijn beschikking heeft om, naast de inhoud van mijn boek, zich een onpartijdig oordeel over de genoemde leraar en de rechtsgeldigheid van diens kerkelijke veroordeling te kunnen vormen.
In het laatste, dat is het 37ste artikel van de Belijdenis des Geloofs van onze Gereformeerde Kerken in Nederland wordt ons een uitvoerige beschrijving gegeven van het laatste oordeel. Hiervan zullen wij, in verband met wat door ons in het voorgaande werd beschreven, met de volgende indrukwekkende slotpassage eindigen:
En daarentegen de gelovigen en uitverkorenen zullen gekroond worden met heerlijkheid en eer. De Zone Gods zal hun naam belijden voor God en zijn Vader en zijn uitverkoren engelen; alle tranen zullen van hun ogen afgewist worden; hun zaak, die nu tegenwoordiglijk van vele Rechteren en Overheden als ketters en goddeloos verdoemd wordt, zal bekend worden de zaak des Zoons Gods te zijn. En tot een genadige vergelding zal hun de Heere zulk een heerlijkheid doen bezitten, als het hart eens mensen nimmermeer zoude kunnen bedenken. Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onzen Heere.”
×