Samenvatting
In deze nieuwe bundel van de allereerste Heerlense stadsdichter Harrie Sevriens (1957) vloeit de drank opnieuw rijkelijk. Maar ook gedichten over eten - van plofkip tot artisjok – ontbreken niet; melancholie en hartenpijn zitten op het vinkentouw en liefdes en vriendschappen zijn niet zelden naar de filistijnen. Sevriens’ teksten zitten vol butsen en krassen, schrammen en littekens en maken klip en klaar duidelijk dat relaties tussen mensen zeker gelukkig van aard kunnen zijn, maar ook in veel gevallen tot wanhoop, angst en depressie kunnen leiden. Toch is de toon van zijn gedichten veelal licht, maar wel met die onmiskenbare bastoon van weemoed en bittere klucht en daarmee lijkt hij op Piet Paaltjens en Lévi Weemoedt. Verwacht van Sevriens geen behoedzame ontleding van de werkelijkheid of verzen van de lange adem en het fraaie woord. Hij is veeleer de dichter van het rafelige stadsleven, van de snelle notitie en het spitse pennetje. Dit is geen bundel om in één keer uit te lezen, maar om op gezette tijden in kleine porties te genieten. Lees de gedichten nauwgezet (en vergeet de titels niet!) en verwonder u over Sevriens’ levenslustige, spitsvondige, ja ook wijze verzen.