Brienne-le-Château is één en al Napoleon: daar heeft hij als jongen aan de militaire academie gestudeerd. In hotel Les Voyageurs werk ik een nieuw wandelschema uit. Ik heb ontdekt dat God gelijk had toen Hij zei dat de mens op zondag moest rusten. Volgens mijn oorspronkelijke plan zou ik heel Duitsland van zuid naar noord doorwandelen, van de Bodensee naar de Oostzee bij Lübeck en van daar terug naar Hengelo; dan zou ik kunnen zeggen dat ik van de Noordzee naar de Middellandse Zee naar de Oostzee was gelopen. Ik besluit de fraaie lus naar de Oostzee eraan te geven: van Fulda kan ik beter naar Munster lopen, en van daar naar huis. Op die manier win ik genoeg tijd om elke week zondag te vieren. Totale afstand: zesduizend kilometer, tijdsduur: negen maanden. Zorgvuldig herschrijf ik het hele schema om het naar mijn moeder te sturen, zodat ze weet waar ik elke dag ben. De grote angst van de voetreiziger is iets te laten liggen. Het middel hiertegen is: nooit iets apart te leggen en altijd alles op dezelfde plaats. Je rugzak wordt je woning: je moet erin thuis raken.
27 februari
Lopen in de regen is eigenlijk helemaal niet zo erg: waarom zou nat vervelend zijn? Zolang je maar warm blijft. Een kind in de schoot is ook nat.
Ik neem het de natuur dan ook helemaal niet kwalijk dat het regent: regen hoort erbij. De grote levende natuur die ons allen draagt, is een thema dat ten grondslag ligt aan de oudste westerse filosofie. Het grote geheel was het gegeven, het individu het probleem; net andersom dan nu. Wij zeggen: ‘Ik ben er; maar wat moet dat daar allemaal?’ Vroeger ervoer men dat we behoorden tot die ene grote levende goddelijke - want creatieve - werkelijkheid die ver boven ons uitreikte, en waarin wij zouden passen als we ons naar behoren gedroegen. Vanwaar dan de versnippering der vele dingen? Wat maakt de dingen verschillend? Er zit ook een harmonie in die verscheidenheid; zit in die harmonie een geheime formule die orde schept? Vijf eeuwen vóór Christus vond men het een goed idee het grote geheel dat met zijn stabiele waarheid en universele kracht in alles doordrong, het goddelijke te noemen, en de veranderende versnipperde wereld een schijnwerkelijkheid. Bij de latere Griekse filosofen is een overheersende vraag: hoe werkt de ene goede ware wereldgeest, de pneuma, de nous, de logos, op al die kleine wezentjes in? Toen men in het zeventiende-eeuwse Europa het individuele ik autonoom maakte, ging men in feite op Gods troon zitten. In onze dagen is men het een beetje moe voor God te moeten spelen, en groeit de oude hang naar het grote penetrante weer. Ook op dit niveau worden de kaarten weer geschud.
De boerderijen staan hier niet bij de akkers, maar zoeken elkaars gezelschap in dorpjes. Daardoor zijn de velden onafzienbaar leeg. Vandaag helemaal, want er hangt mist. Nu en dan doemt er een kerkhofje op als teken dat men teruggekeerd is in het land der levenden. Het motel van Magnant ligt vlak aan een grote autosnelweg; die heeft toch ook wel iets bijzonders: een immer ruisende rivier van verkeer met lichtjes en ingekapselde haastige mensjes.
28 februari
Twee meter van me af drukt een leeuwerik zich plat tegen de grond in de hoop dat ik hem niet zal zien. Haha! Maar wat gooien de Fransen toch een hoop rotzooi in de greppels, vooral lege bierflesjes en plastic waterflessen, maar ook matrassen en oude koelkasten.
Mijn speurwerk naar goedkope hotelletjes leidt mij naar het gehucht Maisons-les-Chaources. Alles in het dorpslogement is eenvoudig en gezellig, maar het eten is er bijzonder smakelijk; dat mag ook wel, want ze hebben een Michelin-ster, en aan de muur pronkt een oorkonde waarin de eigenaar plechtig aan Bocuse belooft de eer van de Franse keuken hoog te houden.
Eigenlijk is smaak iets heel vreemds: kaas heeft wat weg van riolering, witte wijn van kuilgras en Hoegaarden-bier van jodium.
Elke avond houd ik trouw mijn dagboek bij; ik noteer gebeurtenissen, en ook gedachten die in mij opkwamen.
Mijn dagboek is een ratjetoe geworden van invallen en overdenkingen die zo te zien weinig met elkaar te doen hebben. Maar er is een bindend element, en dat ben ikzelf: het zijn allemaal gedachten van één en dezelfde persoon. Er moet dus wel samenhang in zitten. Dit is een beetje analoog aan het levende landschap; dat is ook een eindeloos samenraapsel van dingen die op het eerste gezicht weinig met elkaar van doen hebben: mieren, bushalten, onkruid, wolken, cementmixers en kerktorens. Vanuit die hoek bekeken zou mijn dagboek inderdaad een innerlijk landschap genoemd kunnen worden.
29 februari
Ondanks het warme weer ligt er hier en daar nog sneeuw in de greppels. Ik ga door dorpjes die de stilheid zelve zijn.
Goed beschouwd heb ik vandaag maar twee dingen gezien: ten eerste een poedeltje dat een hoopje moest maken en tegelijkertijd naar mij moest blaffen en intussen voortgesleept werd door een foeterende oude dame; ten tweede drie spelende kinderen: een jongetje sprong op een platte steen, gleed uit, viel op zijn stuitje, en kromp ineen van de pijn; de andere twee lachten zich slap, en deden hem na; over vijftig jaar krijgt hij rugklachten, en dan zeggen ze: van de stress.
Op een oorlogsmonument staat dat de zonen van het dorp gevallen zijn voor het vaderland en voor ‘het einde van de oorlogen’; dat was in 1918!
Door hetzelfde dorpje zwermen soldaten op oefening; het schijnt allemaal om radioverbindingen te gaan. Eén van hen gebruikt een telefooncel; dat vind ik niet eerlijk; zo kan ik ook wel oorlog voeren. De waardin van hotel Du Centre in Tonnerre geeft me pelgrimskorting. De parochiekerk is schoon, maar kitscherig; maar misschien vinden de mensen niks anders leuk.
Het is niet altijd eenvoudig geërfde devoties te laten aansluiten bij de belevenissen van de mensen van vandaag. Ik las ergens dat ze op Nieuw Guinea moeite hadden met de vertaling van het ‘Wees gegroet’, waar staat: ‘vol van genade’: het enige woord dat ze in die taal voor genade of vreugde kenden, was het woord voor orgasme.
×