Fragment
‘Het spijt je?’ Met een hartslag die langzaam lijkt uit te doven, bekijk ik de schoenendoos in mijn handen. Mijn hele leven ligt hier voor me, samengevat in geplet karton, met scheuren bij de hoeken. Alsof het onder in een kast had gelegen. Platgedrukt onder de andere spullen die blijkbaar meer prioriteit hadden. Nu staat het, alsof het nog niet confronterend genoeg is, op de keukentafel tussen de kopjes en de schoteltjes van mijn verjaardagsfeest.
‘Ik vond dat je het moest weten.’ Mijn moeder stapelt de gebaksschoteltjes een voor een op. Het zijn er maar vier, en mijn eigen stuk taart heb ik niet eens op. Daar was ik te zenuwachtig voor want mijn moeder had nog een cadeau voor me en dat wilde ze pas geven als opa en oma weg waren. ‘Je bent achttien nu. Een volwassen man.’
‘De meeste jongens krijgen dan iets anders voor hun verjaardag,’ zeg ik met steeds meer woede in mijn stem. ‘Niet dit.’ Ik wijs naar de doos met foto’s. Foto’s van mijn moeder toen ze net zestien was. Foto’s met hem.
De man die blijkbaar mijn biologische vader is.
‘Was hij al directeur toen jij daar nog op school zat?’
Mijn moeder zucht. ‘Het is niet wat het lijkt, Silas.’
‘Maar wat is het dan wel?’ Mijn stem slaat over. Ik wil niet schreeuwen. Niet tegen mijn moeder en zeker niet op mijn verjaardag, maar door die verlepte schoenendoos lijkt mijn hele leven ineens een complete leugen. ‘Je wist het. Al die tijd wist je het. En hij ook.’ Met een driftig gebaar trek ik de foto uit de doos waarop mijn moeder staat afgebeeld, samen met hem, zittend op een geruite plaid ergens in het bos. Een peuter met bolle wangen en donkere krullen zit tussen hen in. Ik voel me stom dat ik het me niet meer kan herinneren, maar ik voel me nog stommer dat ik al mijn hele leven denk dat degene die mij heeft verwekt een vreselijke man is. Een anoniem persoon die in een kroeg misbruik maakte van een minderjarig meisje dat voor het eerst dronken was. Een misdadiger die nooit meer wat van zich liet horen.
Want dat was het verhaal dat mij altijd is verteld.
‘Ik wil hem ontmoeten,’ zeg ik zo daadkrachtig mogelijk. De vragen stapelen zich op in mijn hoofd, maar ik wil ze niet aan mijn moeder stellen. Niet meer. Een aantal heb ik natuurlijk al jaren geleden gesteld, maar telkens kreeg ik hetzelfde antwoord. Een leugen blijkt nu. Ik kijk naar mijn moeder die de schoteltjes onder de kraan afspoelt. De oven heeft aangestaan voor de taart, daarom is de keuken de enige plek waar het warm is, en dus ook de enige plek waar we al de hele avond zitten om mijn verjaardag te vieren.
‘Ik denk dat hij dat wel fijn vindt,’ antwoordt mijn moeder zonder zich om te draaien. ‘Vooral nu.’
‘Vooral nu?’
‘Je kent toch wel die stichting waar hij zich zo voor inzet?’
‘Hij moet toch ergens zijn geld aan kwijt,’ schamper ik. De oud-directeur van mijn middelbare school staat al jaren in de top tien van rijkste bewoners van ons kustdorp. Die man weet van gekheid niet meer aan welk goed doel hij het moet doneren. Al had hij best een paar tientjes per maand aan zijn zoon kunnen besteden.
‘Dat is niet de reden.’ Mijn moeder draait zich nu wel om. Ze kijkt me met een trieste blik aan. ‘Hij heeft er zelf ook heel veel belang bij dat er een doorbraak komt in het onderzoek.’
‘Is hij… heeft hij…’ Het is lastig in te schatten wat mijn moeder nou bedoelt, en aangezien ik haar voor nu heb weggezet als de grote verhalenvertelster, weet ik niet of ik haar wel moet geloven of dat ze gewoon weer wat extra drama aan de realiteit wil toevoegen.
‘Het is niet aan mij om te vertellen,’ houdt ze het mysterieus. ‘En jij hoeft je er nu ook geen zorgen over te maken, want je bent achttien!’ Haar serieuze houding is ineens weer omgeslagen in haar vrolijke versie, en dat vind ik toch wel een beetje verdacht. ‘De wereld ligt aan je voeten, en dit weekend wordt het vast en zeker feesten. Heb je je tas al ingepakt?’
‘Voor het paaskamp?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Ik heb nog twee dagen.’ En als ik eerlijk ben, weet ik eigenlijk niet of ik nog wel wil gaan. Tot een half uur geleden keek ik ernaar uit. Mijn toilettas stond al klaar met daarin een klein zwart juweliersdoosje waarin een zilveren kettinkje zat. Ik wilde het geven aan het meest bijzondere meisje dat ik ken, met de vraag of ze misschien mijn vriendin wilde zijn. Maar hoe zou ze reageren als ze wist wie mijn vader was. Mijn echte vader? Ik weet wel zeker dat ze dan niet meer met me praat.
‘Ik denk dat ik afzeg. Die van Kooistra gaan ook mee en ik heb gewoon geen zin in nog meer gedoe. Niet vlak voor de examens.’
Met een zucht legt mijn moeder haar handen op mijn gezicht. ‘Ik zeg altijd dat je niet moet weglopen voor je problemen, Silas. Hoe groot ze ook zijn. Hoofd omhoog, en laat ze maar praten.’
‘Weet ik,’ zeg ik met mijn meest geloofwaardige glimlach. ‘Ik wil gewoon mijn tijd goed besteden, en me goed voorbereiden op mijn tentamens.’
‘En je vader?’ Mijn moeder maakt een hoofdgebaar naar de schoenendoos.
‘Na mijn examenuitslag. Dan heb ik alle tijd en rust om hem goed te leren kennen.’
Mijn moeder glimlacht trots. Het breekt mijn hart om te zien dat ze het gelooft, en ik vraag me af hoe ze dat al die jaren heeft kunnen volhouden: mij voorliegen. Het liefst wil ik haar zeggen dat ik hem helemaal niet meer wil opzoeken. Hij heeft zeventien jaar lang niet naar mij omgekeken, dan is het toch naïef om te denken dat hij nu ineens op me zit te wachten. Zelfs al is hij ziek. En dat niet alleen, hoe verwacht mijn moeder dat iedereen die ik ken, gaat reageren als ze weten wie mijn echte vader is? Ik weet zeker dat hijzelf het niet aan de grote klok gaat hangen, dus ik zou ook tegen iedereen moeten liegen. Wetende dat de mensen die me het leven zuur maken, eigenlijk familieleden zijn.
Boven in mijn kamer haal ik de spullen uit mijn weekendtas en berg ze op. Mijn toilettas leg ik weer terug in de badkamer. Alleen het zwarte doosje haal ik eruit en doe het in de la van mijn nachtkastje.
‘Ooit,’ beloof ik mezelf. ‘Ooit geef ik het aan haar.’
×