Samenvatting
“Ik ben absoluut niet zo’n beklagenswaardige francofiel met een tricolore loftrompet in de harmonie van het aanbeden toerisme”, noteerde Peter Hooft eerder. Hij belandde in de Provence, in zo’n als pittoresk omgeschreven dorp, in het arrière-pays van de Côte d’ Azur. Amper een halfuur rijden van het vliegveld van Nice in het zo vaak bejubelde milieu van rosé-wijngaarden en olijven-plantages. Dat in de wereldliteratuur en bij schilders altijd zonovergoten is, Alsof het er nooit regent en stormt. Hooft’s ‘inburgering’ verliep steeds soepeler dankzij de gesprekken met dorpelingen in het café. Die eerst lastig te begrijpen waren vanwege hun Provençaals dialect. In de loop der jaren kwam hij tot de vaststelling dat als je hier één zo’n hoogbejaard dorp met door reuma kromgetrokken huizen hebt gezien, je ze allemaal wel hebt gezien en dat de rest van Frankrijk al helemaal niet zo top is als in francofiele kringen wordt volgehouden. Gewoon de krant lezen, naar tv en sociale media kijken, en je weet genoeg. Frankrijk is volgens Hooft een mal land, waar je best om kunt lachten als het er vaak niet zo treurig was. Staat tegenover dat hij een retourtje naar zijn land van herkomst onbespreekbaar vindt. Toch liever een Daube provençale dan een kroket of een haring.