€ 22,95

ePUB ebook

niet beschikbaar

PDF ebook

niet beschikbaar

Lelijke sprookjes voor mooie mensen

Gert van Veen • Boek • paperback

  • Samenvatting
    “Er was eens”, het klassieke begin van een sprookje, waarmee de lezer een andere wereld wordt binnengeleid en de fantasie wordt wakker gemaakt. Vaak gevolgd door “in een land hier ver, ver, vandaan”. Maar in dit boek is dat de stad Utrecht en zijn omgeving in de 16e eeuw, toen Hoogh Raven nog een buurtschap buiten de stadsmuren was en men kon verdwalen in de bossen van Amelisweerd.
    De sprookjes in dit boek zijn bedoeld voor volwassen lezers, zoals sprookjes vroeger allemaal waren. Verhalen die rond het kampvuur of bij de haard werden verteld en generatie op generatie doorgegeven en altijd met een bepaalde moraal. Toen die werden opgetekend en in boekvorm uitgegeven, werden zij steeds meer kindvriendelijk gemaakt om de tere kinderziel te sparen.
    Daar is in dit boek niets van terug te vinden. De verhalen voltrekken zich in alle gruwelijkheid, zoals dat in die tijd realiteit was. Men was gewend aan pijn, bij gebrek aan penicilline, gezondheidszorg en tandartsen. Dus moest de beul daar een schepje bovenop doen om tot resultaat te komen. En er is geen dier zo bedreven in het pijnigen van elkaar als wij: de mens.
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 148mm x 210mm
    Aantal pagina's : 412
    Uitgeverij : Stichting Gullie
    ISBN : 9789465114446
    Datum publicatie : 01-2025
  • Inhoudsopgave
    niet beschikbaar
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 22,95

niet beschikbaar

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

Er was eens een wicht dat net buiten de stad Utrecht woonde, samen met haar vader Volckert en Hessel, haar broer bij bloed. Geen moeder die het armtierige huis bestierde, al jaren niet meer. Zij stierf aan de één of andere complicatie tijdens de geboorte van het wicht, niemand die het precies wist. Haar moeder overleed, met vlokken rond haar mond, bloed uit verschillende lichaamsopeningen en gestikt in haar eigen braaksel. Hendrikje, zoals het wicht bij de doop was genoemd, kon zich niets herinneren over haar moeder, anders dan haar oudere broer Hessel die getuige was van het gruwelijke gevecht tegen de dood, wat zij zo grandioos had verloren. Ieder geheugenbeeld werd vertroebeld door ophoestend bloed en het misselijkmakende geluid van het tevergeefs snakken naar lucht, als een voorntje op het zand. Geen kind zou een ouder op een zulks affreuze wijze dood moeten zien gaan. Alleen was het een andere tijd en niet alleen qua jaartal, 1592, maar bovenal een leefwijze die onvoorstelbaar eenvoudig, sober en nooddruftig was. Geen elektriciteit, buiten die van een bliksemschicht. Geen kant-en-klare maaltijden; slachten van het vee hoorde er nu eenmaal bij. Geen luxe van welke soort dan ook, zelfs bestek ontbrak tijdens het eten van een maal. Geen ophaaldienst voor de overledenen, maar het opbaren in het eenvoudige huis, tegenwoordig zouden we zeggen: een geïmproviseerde hut, tussen de dieren, de slaapplekken, de voorraadkast en de tafel om aan te eten. De stank viel niet te harden, maar werd gedempt door de eigen kwalijk riekende lichaamsgeur. Baden werd gezien als een ongezonde bezigheid, waar je gewis ende zeker ziek van werd, mocht je er te vaak aan toegeven.
IJdele mensen sterven een voortijdige dood, predikte de priester op de kansel, zeker drie keer per seizoen. De aangekoekte viezigheid diende een natuurlijk doel: het lichaam beschermen tegen de kwalen en ziekten die nu eenmaal rondwaarden op het platteland. De neus werd, binnen deze leefomstandigheden, al snel geurendoof en toch wist de penetrante geur van de dood altijd door de doofheid heen te dringen en eiste om geroken te worden. Hendrikje kon de doodsgeur van haar moeder nog steeds in gedachten ruiken, als zij haar ogen sloot en zich hevig concentreerde op de dagen van weleer. Buiten de bekende zware en dompige rottingslucht van verterende ingewanden, werd het lijk omringd door een geursliert van zoete kersenbloesem. Beide geuren vloekten als water en vuur bij elkaar en toch hoorden ze op de een of andere wijze bij elkaar. De eeuwige geur van een kruidenvrouw, zo noemde de buurvrouw het tijdens een wake, voordat het lichaam van haar moeder aan de grond werd toevertrouwd. ×
SERVICE
Contact
 
Vragen