Samenvatting
De schrijver heeft fysische geografie gestudeerd aan de Universiteit van Utrecht. Het dorp Aubel ligt ingeklemd tussen de vallei van de Bel in het noorden, en die van de Berwijn in het zuiden. Bij Godsdal komen deze riviertjes bij elkaar. Ze kwamen aan bij de côte de Hagelstein die steil omhoog liep, langs kitscherige kasteeltjes die daar waren neergegooid. Ze waren in Hagelstein het hoogste en zuidelijkste punt van de Voerstreek. Het uitzicht was adembenemend: ‘Overal kleine bosschages, graften en lintbeplantingen van bomen met solitaire bomen ertussen. Daartussen gras en nog eens gras, met hoogstamboomgaarden en doorgeschoten heggen. Een bocagelandschap. De boerderijen leken uitgestrooid. Je kon helemaal naar Henri-Chapelle kijken. En overal waren er hellingen en hoogteverschillen. In de diepte voor hem stond in de verte een kerktoren.’ ‘Ik denk dat we daar naartoe moeten’, sprak Rutger. Dit was het land van Aubel. Een uniek stukje bewaard gebleven landschap dat nog de sfeer van vroeger ademt. Waar dingen nog zijn zoals ze altijd waren geweest.