€ 24,95

ePUB ebook

niet beschikbaar

PDF ebook

niet beschikbaar

KUNST de zin van het zinloze

Henk Jans • Boek • paperback

  • Samenvatting
    Wat is de zin van het leven? Hoe vind je er eigenlijk zin in als je geen doel, geen richting kunt vinden? Auteur Henk Jans laat in dit boek zien hoe hij dit opnieuw ontdekte, hoe hij zijn leven weer opbouwde nadat zijn bestaan een dieptepunt had bereikt en op welke manier kunst en muziek hem hielpen op weg naar een nieuwe zingeving.

    Tegenwoordig is hij een gewaardeerd, zanger-liedjesschrijver, exposerend kunstenaar, dichter en heeft hij enkele bundels op zijn naam met meer dan honderdvijftig gedichten en liedteksten.

    Hij treedt op van Zwolse Huiskamerconcerten tot in het Betty Asfalt Complex in Amsterdam. Onder andere met zijn kunstproject 'The Road The Weed The Stones' onderzoekt hij tot waar zijn levenspad hem nog kan leiden.

    'KUNST de zin van het zinloze', een levensverhaal waarin de vraag naar zingeving centraal staat met gedichten, liedteksten, gedachtespinsels, tekeningen en schilderijen.
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 170mm x 240mm
    Aantal pagina's : 192
    Uitgeverij : Henk Jans
    ISBN : 9789082172614
    Datum publicatie : 11-2019
  • Inhoudsopgave
    Voorwoord
    1 Uit den ouden doosch
    2. Pubertijd
    3. De krochten van de geest
    4. De schoolbank
    5. Hoe verder?
    6. Rijksdiender
    7. De kunstacademie
    8 Duidelijke taal
    9. De gitaar
    10.Gedoe
    11 Opkrabbelen
    12.Zoeken naar zin
    13.Werken naar de waarneming
    14.Vader
    15.Moeder
    16.Zanger Liedjesschrijver
    17.Gedachtespinsels
    18.The road The weed The stones
    Nawoord
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 24,95

niet beschikbaar

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

Uit het hoofdstuk 'De Kunstacademie'

Misschien dramatiseer ik als ik mijn eerste kennismaking met de kunstacademie omschrijf als een cultuurschok, maar dat er een heel andere sfeer hing was onmiskenbaar. Mijn collega’s bij de Rijkspolitie waren op onderling contact ingesteld en teamgericht, maar veel studenten op de academie leken meer een soort eilandjes waarvan ik maar moeilijk hoogte kreeg. In het eerste jaar, dat een oriënterend jaar was ging dat nog wel, al liepen er een paar introvert en in mijn ogen wat wereldvreemd rond.
Gelukkig waren er ook waarmee ik wel kon opschieten. Het leeftijdsverschil zal mogelijk een rol hebben gespeeld. Op mijn werk was ik één van de jongere collega’s geweest. Nu was ik, met mijn zevenentwintig jaar, één van de oudste studenten. Mijn klasgenoten waren bijna allemaal zo’n achttien tot twintig jaar oud en kwamen, bij wijze van spreken, zo bij moeder vandaan.

Het meest nog moest ik wennen aan de docente Egbertje. De vrouw nam ons op een mooie zomerdag mee naar de Buitenhaven waar destijds een smal strandje lag. Ze hield een verhaal over de verloren kinderlijke onbevangenheid en vond dat wij daar iets van terug moesten zien te vinden. Om dat weer te voelen liet zij ons gehurkt plaatsnemen aan de waterkant, waarna wij met onze handen in het water dienden te spatten. “Kijk naar de druppels” oreerde Egbertje, “kijk met de ogen van een kind”.
Opgelaten keek ik af en toe achterom naar de langs de haven gelegen weg. Gelukkig, ik zag geen bekende stadgenoten. Veel nuchtere Kampenaren keken toch al wat vreemd naar die rare studenten in vaak aparte kledij, met hun haar dat soms blauw of groen geverfd was. Zij zouden hun wenkbrauwen hebben opgetrokken als zij mij daar zo bezig gezien hadden. Zo ben je een voor stoer doorgaande politieman en zo sta je kind te wezen en met water te spatten. Maar dan wel op academisch niveau natuurlijk. Ik kon het, laten we zeggen, niet allemaal omarmen.
In de tachtiger jaren van de vorige eeuw was het abstract bezig zijn bijna een must. Het was helemaal in, zou je kunnen zeggen. Vaak hoorde je de term ‘vernieuwend’ vallen en ik had het gevoel dat dit een soort van heilig streven moest zijn voor iedere zichzelf respecterende student in de kunsten. Er rustte een taboe op verschillende figuratieve kunstuitingen en zeggen dat je werk van bijvoorbeeld Anton Pieck mooi vond was vloeken in de kerk. Nee, je hoorde erbij als je helemaal weg was van ‘Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue’ van Barnett Newman, of hele werelden zag achter een schilderij waarop drie vlekken een een paar streepjes stonden. Al werd het door de docenten niet met zoveel woorden gezegd; het was de bedoeling de vernieuwende abstracte kunst te beoefenen. Nu was er best wel abstract werk dat ik kon waarderen, maar wilde ik zo ook werken? Kon ik me daar wel in vinden? Waar kon ik me eigenlijk in vinden? ×
SERVICE
Contact
 
Vragen