Fragment
Een “Ga door Bas! Ga door!” vult de zaal. Met een hartslag van 200 pers ik het laatste beetje energie uit mijn luie lijf. Kantoorbaan, roken, drinken. Ik dus. Ondanks dat we al een eeuwigheid bezig waren (lees: 10 minuten, hooguit) bleef ik stug volhouden. Touwtje springen, opdrukken, sit-ups, jezelf zo snel mogelijk dubbelvouwen zodat je voet tussen je handpalmen op de grond staat. Lichamelijk origami alom. Met een korte pauze weet ik het vol te houden tot het moment dat we gaan rekken. Het lijf even lekker losgooien. Eindelijk. Opgelucht en ijverig doe ik de oefeningen mee, maar ik ga me steeds slechter voelen. Als het rekken voorbij is gaan we in een kringetje staan. “Pak je handschoenen.” Mooi. Hier kwam ik voor. Maar erg blij kan ik niet meer kijken. Terwijl ik mijn handschoenen onhandig aantrek begint de trainer zijn verhaal. Het begint zijn uitleg, maar veel krijg ik er niet van mee. Ik merk dat hij me steeds vaker aankijkt. Hij weet wat ik nu voel. Langzaam voel ik het bloed uit mijn hoofd stromen en op het moment dat ik mijn handschoenen aan heb draai ik me om en loop naar het podium. Ik doe mijn handschoenen uit en weet nog net te zeggen dat ik me niet zo lekker voel. “Je ziet ook een beetje wit.” Ik weet mijn hand op het podium te leggen, als steun. Want als ik flauw val, dan vangt die hand me op. Stom. Dat denk je dan.
×